t, dt of d
f of v
s of z
c of k
d of t
100
het kind (rijdt of rijd)
rijdt
100
(Leve of Lefe) de koningin!
Leve de koningin
100
Blazé of blasé
Blasé
100
Akné of acné?
Acné
100
zij hebben een potje (gedamd of gedamt?
gedamd
200
(bereid of bereidt) jij het eten?
Bereid jij het eten?
200
(Liefe of Lieve) kinderen
Lieve kinderen
200
Fase of faze
Fase
200
Kolonie of colonie?
Kolonie
200
Hij heeft een lang (geleefd of geleeft)
Hij heeft lang geleefd
300
Jij (word of wordt)
Jij wordt
300
Accent (grave of grafe)
Accent grave
300
Fase of faze
fase
300
Kolonne of colonne?
Colonne
300
De bonen zijn (gedopt of gedopd)
De bonen zijn gedopt
400
Cleopatra (baadt of baat) in ezelinnenmelk
Cleopatra baadt in ezelinnenmelk
400
Zij (gelofen of geloven) het niet
Zij geloven het niet
400
Mayonaise of mayonaize
mayonaise
400
Sent of cent?
Cent
400
De zeilen zijn (gereefd of gereeft)
De zeilen zijn gereefd
500
Jij (rond of rondt) je studie af
Jij rondt je studie af
500
Wij (belefen of beleven) wilde avonturen
Wij beleven wilde avonturen
500
Malaise of malaize
Malaise
500
Sirkus, cirkus of circus?
Circus
500
Zij heeft haar nagels (gelakt of gelakd)
Zij heeft haar nagels gelakt
M
e
n
u