Ik geniet ervan
Ik hou ervan
Ik kijk ernaar uit
Ik heb er zin in
100

Ik geniet van een mooie film, ...?

Cursist A: 'Ik geniet van en mooie film - geniet jij er ook van?' 

Cursist B: 'Ja, ik geniet er ook van / nee, ik geniet er niet van.' 

Optioneel 

Cursist A: 'Waarvan geniet jij?' 

Cursist B: 'Ik geniet van ...'

100

Ik hou van chocolade, ...?

Cursist A: Ik hou van chocolade – hou jij er ook van?
Cursist B: Ja, ik hou er ook van. / Nee, ik hou er niet van. 

Optioneel
Cursist A: Waarvan hou jij?
Cursist B: Ik hou van  ...

100

Ik kijk uit naar het weekend, ...?

Cursist A: Ik kijk uit naar het weekend – kijk jij er ook naar uit?
Cursist B: Ja, ik kijk er ook naar uit. / Nee, ik kijk er niet naar uit. 

Optioneel:
Cursist A: Waarnaar kijk jij uit?
Cursist B: Ik kijk uit naar ...

100

Ik heb zin in de lunch, ...?

Cursist A: Ik heb zin in de lunch – heb jij er ook zin in?
Cursist B: Ja, ik heb er ook zin in. / Nee, ik heb er geen zin in. 

Optioneel
Cursist A: Waarin heb jij zin?
Cursist B: Ik heb zin in ... 

200

Ik geniet van het lekkere weer, ...?

Cursist A: Ik geniet van het lekkere weer – geniet jij er ook van?
Cursist B: Ja, ik geniet er ook van. / Nee, ik geniet er niet van.

Optioneel
Cursist A: Waarvan geniet jij?
Cursist B: Ik geniet van ...

200

Ik hou van honden, ...?

Cursist A: Ik hou van honden – hou jij er ook van?
Cursist B: Ja, ik hou er ook van. / Nee, ik hou er niet van.

Optioneel
Cursist A: Waarvan hou jij?
Cursist B: Ik hou van  ...

200

Ik kijk uit naar de vakantie, ...?

Cursist A: Ik kijk uit naar de vakantie – kijk jij er ook naar uit?
Cursist B: Ja, ik kijk er ook naar uit. / Nee, ik kijk er niet naar uit. 

Optioneel
Cursist A: Waarnaar kijk jij uit?
Cursist B: Ik kijk uit naar ... 

200

Ik heb zin in het weekend, ...?

Cursist A: Ik heb zin in het weekend – heb jij er ook zin in?
Cursist B: Ja, ik heb er ook zin in. / Nee, ik heb er geen zin in.

Optioneel
Cursist A: Waarin heb jij zin?
Cursist B: Ik heb zin in ... 

300

Ik geniet van mijn favoriete muziek, ...?

Cursist A: Ik geniet van mijn favoriete muziek – geniet jij er ook van?
Cursist B: Ja, ik geniet er ook van. / Nee, ik geniet er niet van. 

Optioneel:
Cursist A: Waarvan geniet jij?
Cursist B: Ik geniet van ...

300

Ik hou van lezen, ...?

Cursist A: Ik hou van lezen – hou jij er ook van?
Cursist B: Ja, ik hou er ook van. / Nee, ik hou er niet van. 

Optioneel
Cursist A: Waarvan hou jij?
Cursist B: Ik hou van  ...

300

Ik kijk uit naar het feestje, ...?

Cursist A: Ik kijk uit naar het feestje – kijk jij er ook naar uit?
Cursist B: Ja, ik kijk er ook naar uit. / Nee, ik kijk er niet naar uit.

Optioneel:
Cursist A: Waarnaar kijk jij uit?
Cursist B: Ik kijk uit naar ...

300

Ik heb zin in de film vanavond, ...?

Cursist A: Ik heb zin in de film vanavond – heb jij er ook zin in?
Cursist B: Ja, ik heb er ook zin in. / Nee, ik heb er geen zin in. 

Optioneel
Cursist A: Waarin heb jij zin?
Cursist B: Ik heb zin in ... 

400

Ik geniet van een rustig moment, ...?

Cursist A: Ik geniet van een rustig moment – geniet jij er ook van?
Cursist B: Ja, ik geniet ervan. / Nee, ik geniet er niet van.

Optioneel:
Cursist A: Waarvan geniet jij?
Cursist B: Ik geniet van ...

400

Ik hou van de zomer, ...?

Cursist A: Ik hou van de zomer – hou jij er ook van?
Cursist B: Ja, ik hou er ook van. / Nee, ik hou er niet van.

Optioneel
Cursist A: Waarvan hou jij?
Cursist B: Ik hou van  ...

400

Ik kijk uit naar de lente, ...?

Cursist A: Ik kijk uit naar de lente – kijk jij er ook naar uit?
Cursist B: Ja, ik kijk er ook naar uit. / Nee, ik kijk er niet naar uit. 

Optioneel
Cursist A: Waarnaar kijk jij uit?
Cursist B: Ik kijk uit naar ...

400

Ik heb zin in een kopje koffie, ...?

Cursist A: Ik heb zin in een kopje koffie – heb jij er ook zin in?
Cursist B: Ja, ik heb er ook zin in. / Nee, ik heb er geen zin in.

optioneel
Cursist A: Waarin heb jij zin?
Cursist B: Ik heb zin in ... 

500

Ik geniet van dit lekkere eten, ...?

Cursist A: Ik geniet van dit lekkere eten – geniet jij er ook van?
Cursist B: Ja, ik geniet er ook van. / Nee, ik geniet er niet van. 

Optioneel:
Cursist A: Waarvan geniet jij?
Cursist B: Ik geniet van ...

500

Ik hou van muziek, ...?

Cursist A: Ik hou van muziek – hou jij er ook van?
Cursist B: Ja, ik hou er ook van. / Nee, ik hou er niet van. 

Optioneel
Cursist A: Waarvan hou jij?
Cursist B: Ik hou van ... 

500

Ik kijk uit naar mijn verjaardag, ...?

Cursist A: Ik kijk uit naar mijn verjaardag – kijk jij er ook naar uit?
Cursist B: Ja, kijk er ook naar uit. / Nee, ik kijk er niet naar uit.

Optioneel
Cursist A: Waarnaar kijk jij uit?
Cursist B: Ik kijk uit naar ... 

500

Ik heb zin in de les Nederlands, ...?

Cursist A: Ik heb zin in de les Nederlands – heb jij er ook zin in?
Cursist B: Ja, natuurlijk heb ik er ook zin, dat is het leukste moment van de week 😅😅. / Nee, ik heb er geen zin in. 

Optioneel
Cursist A: Waarin heb jij zin?
Cursist B: Ik heb zin in ...

M
e
n
u