Kolom 1
Kolom 2
Kolom 3
Kolom 4
Kolom 5
100

Dat is eigen aan...

Dat is typisch voor...

100

De spullen

De dingen

100

Amper

Bijna niet, bijna geen

100

Toenmalig

uit het verleden

100

Een gesprek aangaan

Een gesprek beginnen

200

Iemand onder de arm nemen

Bij iemand hulp of steun zoeken

200

Transparant

Doorzichtig

200

Ontploffen

Exploderen

200

Op de klippen lopen

Kapot gaan, aflopen (meestal in de betekenis van een relatie)

200

Inspanningen leveren

Moeite doen

300

Dat is verontrustend

Dat creƫert onrust, angst.

300

Sober

Zonder speciale decoratie, iets simpels

300

De intentie

Het doel, de bedoeling

300

Onhoudbaar

Niet meer mogelijk, niet meer leefbaar of realiseerbaar

300

Uiteraard

Natuurlijk

400

De keuring

De controle

400

Het sanitair

Alles in verband met kranen en het toilet

400

De vuiligheid

De viezigheid, dingen die niet proper zijn

400

Universeel

Algemeen geldig

400

Van nul moeten beginnen

Met niets moeten starten, helemaal bij het begin / de basis moeten starten

500

Opbergen

Ergens bewaren, stockeren

500

De gewoonte

De routine

500

Vies

Vuil, niet proper, niet netjes

500

Op ieder potje past een dekseltje

Iedereen vindt wel een partner die bij hem/haar past.

500

Dat laat littekens/sporen na

Dat heeft een impact op jou, dat vergeet je niet 

M
e
n
u