Eten en drinken
Hoe laat is het?
NT2 taalmenu module 11
NT2 Taal menu module 12
Redekunding ontleden
100

In Dutch: could I please have a coffee with sugar and milk? 

Mag ik alstublieft koffie met suiker en melk? 

100

It is 14 o'clock. 

Het is twee uur ('s middags). 

100

What does this sentence mean? 

De kip is kleiner dan de koe. 

The chicken is smaller than a cow. 

100

Hij is zijn baard eraf aan het scheren. 

He is busy having his beard being shaved off. 
100

Wat is de pv in de volgende zin: Bart geeft aan zijn klasgenoot 10 dropjes. 

geeft

200

For breakfast I eat bread with cheese.

Voor het ontbijt eet ik brood met kaas. 

200

It is half past 8 in the evening. 

Het is half negen in de avond. 

200
What does mean: de flat is hoger dan het huis? 

The flat is higher than the house. 

200

What is the number 48 in Dutch? 

Achtenveertig

200

Wat is het ow/pv in de volgende zin? Meester de Jong deelt het huiswerk uit aan de grade 7/8 leerlingen. 

ow: Meester de Jong

pv: deelt....uit

300

For breakfast I eat bread with ham. 

Voor het ontbijt eet ik brood met ham. 

300

It is a quarter past four in the afternoon. 

Het is kwart over vier in de middag. 

300

Mijn buurvrouw is ouder dan ik. 

My neighbour is older than I am. 

300

What is the colour purple in Dutch? 

Paars

300

Heeft de volgende zin een naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde? Mijn buurman is kampioen darten geworden. 

Naamwoordelijk gezegde, want 'is' komt van het werkwoord 'zijn', het is een koppelwerkwoord. 

400
For diner we eat potatoes with vegetables and meat. 

Voor het avondeten eten we aardappelen met groenten en vlees. 

400

It is a quarter to ten. 

Het is kwart voor tien. 

400

De geit en het varken zijn ongeveer even groot. 

The goat and the pig are about the same size.

400

What is today's date in Dutch? 

Het is vandaag vrijdag 4 april 2025

400

Wat is het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp in de volgende zin? Mijn zusje gaf een tekening aan oma voor haar verjaardag. 

Lijdend voorwerp: een tekening

Meewerkend voorwerp: aan oma

500

We are going home at 6 PM. 

We gaan naar huis om zes uur. 

500

It is 5 minutes to twelve o' clock. 

Het is 5 minuten voor twaalf. 

500

How do you say; the boy is too late, the bus departed. 

De jongen is te laat, de bus rijdt net weg. 

500

How do you say: this is the big triangle? 

Dit is de grote driehoek? 

500

Wat is de bijwoordelijke bepaling in de volgende zin? Stefan schrijft heel snel op wat hij voor zijn verjaardag zou willen hebben. 

Bijwoordelijke bepaling: heel snel 

M
e
n
u