Standpunt, argument, weerlegging of stelling
Drogredenen
Signaalwoorden en verbanden
Opbouw
100

Er wordt een uitspraak of bewering over een onderwerp gedaan

Stelling

100

Ik vind voetbal leuk omdat ik het een leuke sport vind.

Cirkelredenering, je herhaalt het standpunt als argument.

100

Ten eerste, vervolgens, ten slotte, tevens.

Opsomming.

100

Je geeft aan welke tegenargumenten er kunnen zijn.

Tweede alinea (kern)

200

Je geeft je mening over het onderwerp of de bewering

Standpunt

200

Sinds Tiktok is de leesvaardigheid achteruit gegaan. Dus Tiktok zorgt ervoor dat studenten minder goed kunnen lezen.

Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie (of onjuist causaal verband). 

200

Eerst, vroeger, toen, daarna, sinds.

Tijd

200

Je beschrijft de stelling en geeft je mening. Je noemt de argument die jouw mening onderbouwen.

Eerste alinea (inleiding)

300

Je geeft redenen waarom je het er wel of niet mee eens bent

Argumenten

300

Hardlopen is helemaal niet gezond, vorige week is er nog een man in elkaar gezakt tijdens het lopen van de marathon.

Generalisatie: Op basis van te weinig gegevens een conclusie trekken.

300

Maar, daarentegen, toch, echter

Tegenstelling

300

Je geeft een sterke uitsmijter en herhaalt je standpunt.

Vierde alinea (slot)

400

Een bewering ontkrachten

Weerlegging

400

'Het geschiedenisonderwijs kan beter worden afgeschaft. Wat gebeurd is, is gebeurd. Een versleten jas gooi je toch ook weg!'

Verkeerde vergelijking

400

Daarom, omdat, want, dus.

Reden/verklaring/argument

400

Je weerlegt de tegenargumenten.

Derde alinea (kern)

M
e
n
u