Les 1 en 2
Les 4
Les 5 en 6
Les 7 en 8
Les 9 en 10
100

Wat is een oorzaak?

Meerdere redenen voor een gebeurtenis.
100

Hoe noem je een samenleving die verdeeld is in drie standen?

De driestandenleer.

100

Noem een kenmerk  van een Romaanse kerk.

1. Ze zien er somber uit.

2. Ze hebben dikke muren.

3. Ze hebben kleine ramen.

100

Wat is de hanze?

Een samenwerkingsverbond tussen handelssteden. 

100

Noem een reden om op kruistocht te gaan.

1. Je kreeg een aflaat.

2. Je hoefde je hele leven geen belasting meer te betalen.

3. Je kreeg eten en wapens. 

200

Hoe heet de periode tussen het jaar 500 en het jaar 1000?

De vroege middeleeuwen

200

Noem een persoon van adel.

Bijvoorbeeld koning Willem Alexander.

200

Noem een kenmerk van een Gotische kerk.

1. Het is hoog.

2. Het heeft grote ramen. 

200

Noem een belangrijke Nederlandse handelsstad. 

Kampen, Zwolle, Groningen, Deventer, Zutphen of Tiel. 

200

Hoe kon je besmet raken met de pest?

Door ratten en vlooien. 

300
Hoe heet het tijdvak van de vroege middeleeuwen?

De tijd van monniken en Ridders

300

Wat is een monnik?

Iemand die in een klooster woont.

300

Hoe noem je het stelsel waarbij grond telkens werd uitgeleend?

Het leenstelsel.

300

Hoe kon een stad stadsrechten krijgen?

Door het te kopen.
300

Hoe noem je een dokter die mensen met de pest behandelde?

Pestmeester of snaveldokter

400

Wat is romanisering?

Romanisering is het overnemen van de Romeinse cultuur.

400

Waarom zou je in een klooster willen wonen?

1. Je bent heel erg gelovig.

2. Je leert lezen en schrijven.

3. Je hebt een dak boven je hoofd.

400

Wat is het verschil tussen een leenman en een leenheer?

De leenheer leent zijn land uit aan de leenman.

400

Wat is een privilege?

Een recht die jij hebt, maar andere mensen niet. 

400

Wat is een aflaat?

Een brief waar op stond dat je zonden vergeven zijn. 

500

Noem een oorzaak van de val van het Romeinse rijk.

1. Er waren minder Romeinen die wilden vechten.

2. Huurlingen voelden geen noodzaak om te het rijk te beschermen.

3. De Grote Volksverhuizing.

500

Noem alle drie de standen.

1. Geestelijkheid

2. Adel

3. Boeren en burgers

500

Waarom hangen er wel schilderijen in Gotische kerken en niet in Romaanse kerken?

De ramen van Romaanse kerken zijn te klein.

500

Waar moest je lid van zijn om een beroep uit mogen oefenen?

Een Gilde. 

500
Wat is het heilige land?

Israƫl

M
e
n
u