Guido, daar spreekt u mee.
Guido am Apparat. / Sie sprechen mit Guido.
Hij staat op om kwart voor 7.
Er steht auf um Viertel vor 7.
de snackbar
der Imbiss
de lunch
das Mittagessen
een afspraak machen
einen Termin vereinbaren
Wat is uw mobiel nummer?
Was ist Ihre Handynummer?
Zij is op vakantie.
Sie hat Urlaub.
Meestal luisteren wij (muziek) op woensdagavond.
Meistens hören wir Musik am Mittwochabend.
altijd contant betalen
immer bar (be)zahlen
fietsen - wandelen
Fahrrad fahren - spazieren gehen
Het spijt me.
Das tut mir leid.
Wat is uw woonplaats?
Was ist Ihr Wohnort?
Zij is niet op haar plaats.
Sie ist nicht an Ihrem Platz.
Ik weet dat de party op drie juli om half 11 begint.
Ich weiß, dass die Party am dritten Juli um halb elf beginnt.
een zeilboot - het uitje
ein Segelboot - der Ausflug
de kroeg - samenwerken
die Kneipe - zusammenarbeiten
Waar is mijn agenda?
Wo ist mein Terminkalender?
Wat is uw postcode?
Was ist Ihre Postleitzahl?
Hij is morgen weer bereikbaar.
Er is morgen wieder erreichbar.
Ik ben klaar met het werk om 20 over vijf.
Ich habe Feierabend um zwanzig nach fünf.
de fooi - een voorbeeld
das Trinkgeld - ein Beispiel
een overuur - tennissen
eine Überstunde - Tennis spielen
Wanneer heeft u tijd?
Wann haben Sie Zeit?
Is uw mailadres: klaus-agri@ben.com?
Ist Ihre Mailadresse: klaus minus agri Klammeraffe (at) ben Punkt com?
Zij is bezet (ander gesprek).
Sie spricht gerade.
Er is een bespreking op 17 juli om 16 uur.
Es gibt eine Besprechung am siebzehnten Juli um 16 Uhr.
Ik werk vaak thuis.
Ich arbeite oft im Home Office.
Ik zeg dat tegen de collegae.
Ich sage das zu den Kollegen.
Wie kan helpen? Wat heeft hij gezegd?
Wer kann helfen? Was hat er gesagt?
Kunt u uw voornaam en achternaam spellen aub?
Können Sie Ihren Vornamen und Nachnamen buchstabieren bitte?