Op het bureau ligt een klein briefje.
ligt
De krokodil ligt roerloos te wachten.
ligt te wachten
Mijn vriendin is morgen jarig!
Mijn vriendin
De scharen liggen in de gekleurde laatjes.
in de gekleurde laatjes
Wij gaan donderdag op vakantie.
donderdag
De zon staat hoog aan de hemel.
staat
Zag je de acteur ook zwaaien?
Zag zwaaien
Plotseling kwamen de rovers uit de struiken tevoorschijn.
de rovers
Mijn vader pikt mij op het station op.
op het station
Na het ontbijt gaan we naar het strand.
Na het ontbijt
Ze heeft haar arm gebroken.
heeft
De helikopter is zojuist van de basis opgestegen.
is opgestegen
Schorpioenen zijn zeer gevaarlijk!
Schorpioenen
Als ik ziek ben, lig ik meestal op de bank in de woonkamer.
op de bank
Ik lees tijdens de vakantie wel vijf boeken uit.
tijdens de vakantie
Waarom kun je morgen niet met ons mee?
kun
We moeten goed kunnen rekenen op de middelbare school.
moeten kunnen rekenen
In Artis is een aapje geboren.
een aapje
Ik heb de doos met oude kranten in de kelder gezet.
in de kelder
Waarom ben je niet meteen naar de dokter gegaan?
meteen
Vind je dat niet een beetje vreemd?
Vind
Ik heb altijd al juf willen zijn.
heb willen zijn
Tijdens het reces is de ministerraad alsnog bijeengekomen.
de ministerraad
Na schooltijd spelen we altijd met een hele groep kinderen op het plein met de bal.
op het plein
Yinthe heeft vorige week op haar laptop taal geoefend.
vorige week