de vraag: Hoe vaak kook jij? / Kook jij vaak?
het antwoord: Ik kook altijd/ elke dag/ alle dagen.
Ik kook meestal.
Ik kook vaak/dikwijls.
Ik kook .... keer per week.
Ik kook soms.
Ik kook nooit.
de vraag: Hoe vaak winkel jij? / Winkel jij vaak?
het antwoord:
Ik winkel altijd/elke dag/alle dagen.
Ik winkel meestal .
Ik winkel vaak/dikwijls .
Ik winkel ... keer per week .
Ik winkel soms .
Ik winkel nooit .
de vraag: Hoe vaak loop jij? /Loop jij vaak?
het antwoord:
Ik loop altijd/elke dag/alle dagen.
Ik loop meestal.
Ik loop vaak/dikwijls.
Ik loop ... keer per week .
Ik loop soms .
Ik loop nooit.
de vraag: Hoe vaak voetbal jij? / Voetbal jij vaak?
Hoe vaak speel jij voetbal? / Speel jij vaak voetbal?
het antwoord:
Ik voetbal altijd/ elke dag/ alle dagen.
Ik speel altijd/elke dag/ alle dagen voetbal.
Ik voetbal meestal/vaak/soms/nooit.
Ik speel meestal/vaak/soms/nooit voetbal.
Ik voetbal ... keer per week.
Ik speel ... keer per week voetbal.
Ik voetbal soms/nooit.
Ik speel soms/nooit voetbal.
de vraag: Hoe vaak stofzuig jij? / Stofzuig jij vaak?
het antwoord: Ik stofzuig altijd/ elke dag/ alle dagen.
Ik stofzuig meestal.
Ik stofzuig vaak/dikwijls.
Ik stofzuig.... keer per week.
Ik stofzuig soms.
Ik stofzuig nooit.
de vraag: Hoe vaak strijk jij? / Strijk jij vaak?
het antwoord: Ik strijk altijd/elke dag/alle dagen.
Ik strijk meestal.
Ik strijk vaak/dikwijls.
Ik strijk ... keer per week.
Ik strijk soms. Ik strijk nooit.
de vraag: Hoe vaak lees jij de krant?
Lees jij vaak de krant?
het antwoord:
Ik lees altijd/ elke dag/ alle dagen de krant.
Ik lees meestal de krant.
Ik lees vaak/dikwijls de krant.
Ik lees ... keer per week de krant.
Ik lees soms de krant.
Ik lees nooit de krant.
de vraag: Hoe vaak ga jij naar de cinema?
Ga jij vaak naar de cinema?
het antwoord:
Ik ga altijd/elke dag/ alle dagen naar de cinema.
Ik ga meestal naar de cinema.
Ik ga vaak/dikwijls naar de cinema.
Ik ga .. keer per week/maand naar de cinema.
Ik ga soms naar de cinema.
Ik ga nooit naar de cinema.
de vraag: Hoe vaak ga jij op café?
/ Ga jij vaak op café?
het antwoord: Ik ga altijd/ elke dag/ alle dagen op café.
Ik ga meestal op café.
Ik ga vaak/dikwijls op café.
Ik ga.... keer per week op café.
Ik ga soms op café.
Ik ga nooit op café.
de vraag: Hoe vaak doe jij boodschappen?
Doe jij vaak boodschappen?
het antwoord:
Ik doe altijd/ elke dag / alle dagen boodschappen.
Ik doe meestal boodschappen.
Ik doe vaak/dikwijls boodschappen.
Ik doe soms boodschappen.
Ik doe ... keer per week boodschappen.
Ik doe nooit boodschappen.