geografie, A.Frank, vocab, grammar NT2

Nederland waterland

100

In welk jaar was er in Nederland een grote watersnoodramp? 

1953

200

Hoeveel mensen zijn vanwege de ramp overleden? 

Meer of minder dan 2000? 

1835 mensen 

300

Welke provincie van Nederland was het meest door de ramp getroffen? 

Zeeland

400

Hoe heet het grote project van dammen en dijken dat na de ramp werd gestart?

het Deltaplan

de Deltawerken

500

Hoeveel van Nederland ligt onder zeeniveau?

ongeveer een kwart

kennis van land en volk

100

Hoe heet de hoofdstad van Nederland?

Amsterdam (regeringszetel is Den Haag)

200

Hoe veel inwoners heeft Nederland?

17,7 miljoen (2022)

300

Noem drie Nederlandse eilanden.

Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog

400

Uit welk land komt Sinterklaas?

Spanje

500

Noem vier provincies van Nederland.

Zeeland, Noord-Brabant, Limburg, Utrecht, Gelderland, Flevoland, Overijssel, Drenthe, Friesland, Groningen, Noord-Holland, Zuid-Holland

Anne Frank

100

In welke straat staat het Anne Frank Huis, dus ook het achterhuis? 

Prinsengracht

200

In welk land is Anne Frank geboren? 

Duitsland

300

Met hoeveel personen zat Anne Frank in het achterhuis? 

1. Anne Frank
2. Margot Frank (Annes Schwester)
3. Otto Frank (Annes Vater)
4. Edith Frank (Annes Mutter)
5. Hermann van Pels (auch bekannt als Hermann van Daan)
6. Auguste van Pels (auch bekannt als Auguste van Daan)
7. Peter van Pels (auch bekannt als Peter van Daan)
8. Fritz Pfeffer (auch bekannt als Albert Dussel)

400

Hoe lang zat Anne Frank in het achterhuis?

 6 juli 1942 tot 4 augustus 1944  

500

Hoe oud is Anne geworden?

Ze is met 15 overleden.

woordenschat en spelling

100

Wat betekent "die Niederlande" in het Nederlands? 

Nederland

200

What is the Dutch word for

after that
or: next

daarna

300

Translate: I am doing an internship.

Ik loop stage. 

400

Translate:

I am surprised.

Ik ben verbaasd.

500

Translate the following words:

city, village, countryside

stad, dorp, platteland

grammatica

100

Translate this sentence. Use the correct word order and conjugations.

I visit Blijdorp Zoo.

PRESENS (simple present)

Ik bezoek Blijdorp Zoo.

200

Translate this sentence. Use the correct word order and conjugations.

I want to visit Blijdorp Zoo.

MODAL VERB

Ik wil Blijdorp Zoo bezoeken.

300

Translate this sentence. Use the correct word order and conjugations.

I travelled to Rotterdam by train.

IMPERFECTUM (simple past)

Ik reisde naar Rotterdam met de trein.

400

Translate this sentence. Use the correct word order and conjugations.

Eric has waved to his friends.    (to wave = zwaaien)

PERFECTUM (present perfect)

Eric heeft naar zijn vrienden gezwaaid.

500

Translate this sentence. Use the correct word order and conjugations.

I go to school by bus because my bicycle has a flat tire.

Ik ga met de bus naar school omdat mijn fiets een lekke band heeft.