Taalverzorging
Taalverzorging
Werkwoordspelling
Lezen
100
Maak het woord compleet: 1. Hij woont op een boerder… 2. Alle leerlingen hebben een dr…gbrief ontvangen. 3. Het is een geve…t tussen twee partijen. 4. Waar heb je mijn mobiel neergele…d? 5. Hij li…t in bed.
1. boerderij 2. dreigbrief 3. gevecht 4. neergelegd 5. ligt
100
Maak het woord compleet: 1. Wie heeft mijn g…den ketting gezien? 2. R…wkost schijnt gezond te zijn. 3. Je moet dire…t je moeder terugbellen. 4. Dat bedrijf maakt veel re…lame. 5. Wanneer krijg je va…antie?
1. gouden 2. rauwkost 3. direct 4. reclame 5. vakantie
100
Waar of niet waar? Het hulpmiddel ’t exkofschip, kun je gebruiken voor de werkwoordspelling. Je kunt het voor de persoonsvorm in de verleden tijd gebruiken én voor de voltooid deelwoorden. Staat de laatste letter van de stam in ’t exkofschip krijg je +te(n).
Waar
100
Het onderwerp van een tekst is: A. In één of een paar woorden uitgelegd waar de tekst over gaat B. In een zin weergegeven wat de schrijver met de tekst wil zeggen.
A
200
Maak van de volgende woorden een verkleinwoord: 1. Oma 2. Kam 3. Accu 4. Pen 5. Diner
1. omaatje 2. kammetje 3. accuutje 4. pennetje 5. dinertje
200
Geef aan of de volgende meervoudsvormen goed of fout zijn: 1. Cadeaus 2. Ideeeën 3. Gezins 4. Ballonnen 5. Bacterieën
1. Goed 2. Fout 3. Fout 4. Goed 5. Fout
200
Welke zin(nen) is/zijn correct gespeld? 1. Michelle verwijdert alle vakantiefoto’s van haar camera. 2. Zonder jou had ik het nooit gedurft. 3. In China beschouwdt men het eten van insecten als een lekkernij. 4. Johanna verhuist volgende week naar Brussel. 5. Jouw gemeente handhaafd dit jaar beter de regels, dan vorig jaar.
1 en 4
200
De structuur van een tekst bestaat altijd uit een …, een …, en een …
Een inleiding, een middenstuk en een slot
300
Geef van iedere samenstelling aan of het goed of fout geschreven is: 1. Zonnenbrand 2. Geluksgetal 3. Schoenedoos 4. Geboortecijfer 5. Giraffennek 6. Appelensiroop 7. Electriciteitcentrale 8. Tandenstoker
1. Fout 2. Goed 3. Fout 4. Goed 5. Goed 6. Fout 7. Fout 8. Goed
300
Maak samenstellingen van de volgende woorden: 1. Hoogte + punt 2. Bestuur + zaken 3. Pan + koek 4. Roos + geur 5. Vogel + trek 6. Haas + slaapje 7. Maan + verduistering 8. Gemeente + dienst
1. hoogtepunt 2. bestuurszaken 3. pannenkoek 4. rozengeur 5. vogeltrek 6. hazenslaapje 7. maansverduistering 8. gemeentedienst
300
Vul de juiste werkwoordsvorm in: 1. De bezuinigingen hebben een hoop onrust ... (opleveren). 2. De ... (invoeren) maatregelen werden niet op prijs gesteld. 3. Mede daardoor ... (betalen) de burger nu meer belasting. 4. Mark Rutte ... (adviseren) andere EU-landen om dezelfde maatregelen door te voeren. 5. Mark Rutte wordt ... (steunen) door zijn eigen partijleden.
1. opgeleverd 2. ingevoerde 3. betaalt 4. adviseert 5. gesteund
300
Hoe noem je de zin in een alinea waarin de belangrijkste informatie gegeven wordt, waarin de hoofdzaak staat?
De kernzin
400
Geef van ieder verkleinwoord aan of het goed of fout geschreven is: 1. Sherry’tje 2. Reptielletje 3. Beloningkje 4. Autootje 5. Lampionnetje 6. Doperwtje 7. Ski’tje 8. Café’tje
1. Goed 2. Fout 3. Fout 4. Goed 5. Goed 6. Goed 7. Fout 8. Fout
400
Verbeter de volgende woorden op de juiste manier: 1. vijf eurobiljet 2. noord-holland 3. vitamine’s 4. vmbodiploma 5. perzikken 6. kerst vakantie 7. manenschijn 8. ponys 9. stationstraat 10. pyjamas
1. vijfeurobiljet 2. Noord-Holland 3. vitamines 4. vmbo-diploma 5. perziken 6. kerstvakantie 7. maneschijn 8. pony's 9. stationsstraat 10. pyjama's
400
Welke voltooid deelwoorden bijvoeglijk gebruikt zijn goed geschreven? 1. De racistische agent gaf de man een bekeuring. 2. De bekeurden man, diende een aanklacht in. 3. De geschreven aanklacht werd in behandeling genomen. 4. De uitgeschreve boete werd teruggetrokken.
1 en 3
400
Verbind de tekstsoorten met het juiste tekstdoel. 1. Informeren 2. Overtuigen 3. Instrueren 4. Amuseren A. Handleiding B. Stripverhaal C. Krantenartikel D. Betoog
1 - C 2 - D 3 - A 4 - B
500
Voeg de juiste leestekens toe in de volgende zinnen: 1. klaartje riep wacht niet op mij 2. voor dit recept heb je twee soorten groenten nodig prei en bloemkool 3. wie heeft die lekkere taart gebakken 4. de conducteur vroeg heb je wel ingecheckt 5. toen ik te laat op school kwam zei ik mijn trein had een kwartier vertraging
1. Klaartje riep: "Wacht niet op mij!" 2. Voor dit recept heb je twee soorten groenen nodig: prei en bloemkool. 3. Wie heeft die lekkere taart gebakken? 4. De conducteur vroeg: "Heb je wel ingecheckt?" 5. Toen ik te laat kwam, zei ik: "Mijn trein had een kwartier vertraging."
500
Zet de volgende woorden in het meervoud. 1. Papa 2. Panty 3. Eskimo 4. Niveau 5. Abonnee 6. Vuurzee 7. Garantie 8. Chimpansee
1. papa's 2. panty's 3. eskimo's 4. niveaus 5. abonnees 6. vuurzeeën 7. garanties 8. chimpansees
500
Hoeveel persoonsvormen staan er in onderstaande zin? In de Tweede Kamer wordt vandaag een debat gevoerd over het asielbeleid, dit had al in augustus moeten gebeuren, maar toen waren de meeste Kamerleden op vakantie en over de uitslag kan niet meer onderhandeld worden, dit betekent dat het ook niet meer terug kan komen tijdens het vragenuurtje, dat de Kamerleden iedere dinsdagmiddag voeren.
7 persoonsvormen: wordt had waren kan betekent kan voeren
500
Kies het juiste woord: 1. Doordat/omdat het zo geregend heeft, liggen er grote plassen op het veld. 2. Doordat/omdat er grote plassen op het veld liggen, last de scheidsrechter de wedstrijd af. 3. Mijn schaatsen zijn te klein, hierom/daarom ga ik nieuwe kopen. 4. Waardoor/waarom wilde jij niet meegaan? 5. Doordat/omdat je van die plagerige opmerkingen maakte, is Els opgestapt.
1. Doordat 2. Omdat 3. Daarom 4. Waardoor en waarom zijn allebei goed 5. Omdat
M
e
n
u