Maak goede vragen en antwoorden.
Maak goede vragen en antwoorden.
100


V:  Hoe heet jij?  / Wat is jouw (voor)naam? 


A: Ik heet....

     Mijn voornaam is...

100


de vraag: Hoe gaat het (met jou) ?


het antwoord: Het gaat slecht. / Het gaat wel. / Het gaat goed. 

200


vraag: Uit welk land kom jij? 


antwoord:  Ik kom uit [land]. 

200


vraag:  Waar woon jij? 


antwoord: Ik woon in [stad]. 

300


vraag: Heb jij kinderen? / Hoeveel kinderen heb jij? 


antwoord: Ik heb geen kinderen. / Ik heb .... kinderen. 

300


vraag: Welke talen spreek jij? 


antwoord: Mijn moedertaal is [taal]. Ik spreek vloeiend/goed/een beetje [taal]. Ik studeer Nederlands bij CLT. 

400


vraag: Wat is jouw beroep? / Wat doe jij? 


antwoord: Ik ben [beroep]. 

400


vraag: Hoe kom jij naar het werk/ naar school? 


antwoord: Ik kom te voet.

                Ik kom met de  auto/bus/fiets/trein..

500

(periode in België)

de vraag: Hoelang woon jij (al) in België? 


het antwoord: Ik woon nog maar/al [periode] in België. 

500


vraag:  Ben jij getrouwd?


antwoord: Ik ben getrouwd. 
Ik ben niet getrouwd. Ik ben alleenstaand/gescheiden. Ik woon samen met mijn vriend(in). Ik heb een vriend(in). 

M
e
n
u