1.1 kun je kopen wat je wil?
1.2 Hoe word je beïnvloed?
1.3 Je inkomsten en uitgaven
1.4 Wordt alles duurder?- g/t
1.4 Wordt alles duurder? b/k
100

Wat zijn primaire behoeften? 

De noodzakelijke levensbehoeften 

100

Wat is marketing? 

Bedrijven doen er alles aan om hun product te verkopen. Dit is marketing 

100

Wat is budgetteren? 

Inkomsten en uitgaven op elkaar afstemmen 

100

Wat is koopkracht? 

Hoeveel goederen en diensten je met je inkomen kunt kopen.

100

Wat is koopkracht? 

Hoeveel goederen en diensten je met je inkomen kunt kopen.

200

Noem een voorbeeld van een vrij goed

Zonlicht, wind, regenwater. Alles waar geen productiefactoren voor nodig zijn. 

200

Wat is reclame? 

Je aandacht wordt gevraagd voor een product of boodschap

200

Noem 4 soorten inkomens en waarvoor ze dienen. 

Uit arbeid = beloning voor werk 

Overdrachtsinkomen = zonder tegenprestatie (uitkeringen zoals AOW of kinderbijslag) 

Uit bezit = geld uit bezittingen (verhuur vakantiehuis, rente op spaargeld) 

In natura = niet betaald in geld, maar met goederen of diensten 

200

Wat is het verschil tussen inflatie en deflatie?

Inflatie is de stijging van de prijzen. Het gevolg hiervan is dat je voor hetzelfde bedrag minder kunt kopen dan eerst. Je geld wordt hierdoor minder waard. 

Deflatie is het omgekeerde van inflatie. Bij deflatie is er een algemene daling van de prijzen.



200

Wat is het verschil tussen inflatie en deflatie?

Inflatie is de stijging van de prijzen. Het gevolg hiervan is dat je voor hetzelfde bedrag minder kunt kopen dan eerst. Je geld wordt hierdoor minder waard. 

Deflatie is het omgekeerde van inflatie. Bij deflatie is er een algemene daling van de prijzen.

300

Waarom moet je aan de hand van je welvaart prioriteiten stellen? 

Welvaart is de mate waarin je in behoeften kunt voorzien. Door het maken van de juiste keuzes kun je beter in je behoeften voorzien. Daarmee neemt je welvaart toe, dit noem je prioriteiten stellen. Je bepaalt welke behoeften jij het belangrijkst vind en waar jij tijd en geld aan wilt besteden. 
300

Waarin kan je commerciële reclame onderverdelen? 

Informatieve reclame en merkreclame

300

In welke 3 soorten kun je uitgaven verdelen? 

Dagelijkse uitgaven : Alledaagse uitgaven zoals in de supermarkt en persoonlijk verzorging. 

Vaste lasten: Uitgaven die je eens in een vaste periode moet betalen. Bijvoorbeeld een keer in de maand. Denk hierbij aan huur, verzekering, abonnementen. 

Incidentele uitgaven: Grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met vaste regelmaat. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een vakantie of een nieuwe telefoon. 

300

Wat zijn indexcijfers? 

Je kan met indexcijfers veranderingen van prijzen en lonen makkelijk vergelijken. 
300

Wat bedoelen we met reserveren in de economie? 

geld opzij zetten voor toekomstige uitgaven 

400

Wat zijn secundaire behoeften? 

Behoeften die je niet nodig hebt om in je eerste levensbehoeften te voorzien. Bijvoorbeeld: Telefoon, auto, dure kleding 

400

Noem de 6 P's van de marketingmix 

product, prijs, plaats, promotie, personeel, presentatie 

400
Welk hulpmiddel kan je gebruiken om te budgetteren? 

Als hulpmiddel van het budgetteren kan je een begroting opstellen. 

400

Waar of niet waar: 

Je koopkracht daalt als je inkomen met 5% stijgt en de prijzen met 2% stijgen. 

Niet waar, 

Je koopkracht stijgt. Je inkomen stijgt namelijk meer dan de prijzen stijgen.

400

Waar of niet waar: 

Je koopkracht daalt als je inkomen met 5% stijgt en de prijzen met 2% stijgen.

Niet waar, 

Je koopkracht stijgt. Je inkomen stijgt namelijk meer dan de prijzen stijgen.

500

Je inkomen is €400 per maand. 

Je geeft 63% uit aan primaire behoeften

Je geeft 28% uit aan secundaire behoeften

Je spaart 9% 

Hoe veel € geef je uit aan primaire behoeften, secundaire behoeften en hoeveel spaar je? 

0.63 x €400 = €252

0.28 x €400 = €112

0.09 x €400 = €36 

500

Een supermarkt verkoop cola van A-merk, B-merk en het eigen huismerk. De totale verkoop in een week is 1.650 flessen cola. 

Gegeven zijn de volgende verkoopaantallen: 

A- merk : 754

B- merk: 377

Huismerk: 519

Bereken van elke groep hoeveel procent die is van het totaal 

A-merk: 754: 1650 x 100%= 45.7%

B-merk: 377: 1650 x 100% = 22.8%

Huismerk: 519 : 1650 x 100% = 31.5%

500

Bereken de kosten om naar een bedrag per week: 

Gas en elektra: €1.300 per jaar 

Telefoonabonnement: €26 per maand 

Huur: €676 per maand 

Gas en elektra: €1.300 : 52 = €25 

Telefoonabonnement: (€26 x 12) : 52 = €6

Huur:(€676 x 12) : 52 = €156

500

Hieronder staat in een tabel de ontwikkeling van lonen en prijzen. Bereken de indexcijfers van de lonen voor 2017 tot en met 2020. 2016 is het basisjaar. 

Jaar - Loon - Indexcijfer lonen - Indexcijfer prijzen

2016: €2.585          100                    100

2017: €2.643                                   101

2018 : €2.675                                  104

2019: €2.721                                   105

2020: €2.773                                   106

Indexcijfer = nieuw getal : getal basisjaar x 100

2017: €2.643 : €2.585  x 100 = 102

2018: €2.675 : €2.585 x 100 = 103

2019: €2.721: €2.585 x 100 = 105

2020: €2.773 : €2.585 x 100 = 107


500

Je wilt een broek kopen bij de Zara. De broek was vorig jaar €36, maar nu moet je hier €38,50 voor betalen. Hoeveel procent is de broek duurder geworden? 

(nieuw - oud) : oud x 100%

(€38,50 - €36): €36 x 100% = 6.9% 

M
e
n
u