How do you ask someone's name?
Hoe heet je?
How do you ask: 'Where do you live?'
Waar woon je?
How do you ask: 'What is your phone number?'
Wat is je telefoonnummer?
Wat is de persoonsvorm? Ik help mijn zusje met haar huiswerk.
help
Wat betekent circa?
Ongeveer
How do you tell the name of a classmate.
Hij/zij heet....
How do you ask: 'In which street do you live?'
In welke straat woon jij?
How do you ask about the zipcode?
Wat is je/jouw/uw postcode?
Wat is de persoonsvorm? Ik hoop te kunnen fietsen door het bos.
hoop
Wat betekent ter plekke?
Op die plaats
How do you say: 'What is your name?'
Wat is jouw naam?
How do you ask which street number someone lives?
Op welk nummer woon jij?
How do you ask: 'When is your birthday?'
Wanneer ben je/bent u jarig?
Wat is het werkwoordelijk gezegde? Ik ga vanavond koekjes bakken.
ga, bakken
Ingrijpend
How do you say: 'Who are you?'
Wie ben jij?
How do you say: 'What is your first name?'
Wat is je voornaam?
How do you ask someone how he/she is doing.
Hoe gaat het?
Wat is het werkwoordelijk gezegde? Ik wens dat ik een nieuwe fiets voor mijn verjaardag krijg.
wens, krijg
Wat is een epidemie?
Als een ziekte zich in korte tijd over veel mensen verspreid.
How do you say friend?
Vriend of vriendin
How do you say: 'What is your last name?'
Wat is jouw achternaam?
How do you ask in which place someone lives?
In welke plaats woon je/woont u?
Wat is het werkwoordelijk gezegde? Ik vind dat het huiswerk gisteren ingeleverd had moeten worden.
vind, ingeleverd, had, moeten, worden
Welk themawoord betekent veel waardering voor iemand of iets hebben?
Respecteren