Cursist A vraagt.
Cursist B antwoordt.
Cursist B vraagt.
Cursist A antwoordt.
Cursist A vraagt.
Cursist B antwoordt.
Cursist B vraagt.
Cursist A antwoordt.
100

Hoeveel.................. spreek jij?  (taal) 


Hoeveel talen spreek jij?


Ik spreek 1 taal.

Ik spreek 2/3/4... talen. 

100

Hoeveel ....................... heb jij? (huisdier)


Hoeveel huisdieren heb jij?


Ik heb geen huisdier.

Ik heb 1 huisdier. 

Ik heb 2/3/4.... huisdieren. 

100

Hoeveel ...................... heb jij? (tand)


Hoeveel tanden heb jij? 


Ik heb 28/29/30/31/32 tanden. 


100

Hoeveel ...................... heb jij? (hobby)

 

Hoeveel hobby's heb jij? 


Ik heb geen hobby('s).

Ik heb 1 hobby.

Ik heb 2/3/4... hobby's. 

200

Hoeveel ...................... groot ben jij? (centimeter)


Hoeveel centimeter groot ben jij? 


Ik ben 150/168/178/182... centimeter groot. 

200

Hoeveel ......... heb jij? (horloge)


Hoeveel horloges heb jij?


Ik heb geen horloge(s).

Ik heb 1 horloge.

Ik heb 2/3/4... horloges.

200

Hoeveel................... water drink jij per dag? (liter)


Hoeveel liter water drink jij per dag?


Ik drink geen/1/2/3 liter water per dag. 

200

Hoeveel ................... stuur jij elke dag? (e-mail) 



Hoeveel e-mails stuur jij elke dag?


Ik stuur geen e-mail(s). 

Ik stuur 1 e-mail.

Ik stuur 2/8/12... e-mails. 

300

Hoeveel ...................... heb jij?   (jas) 


Hoeveel jassen heb jij? 


Ik heb 1 jas. 

Ik heb 2/3/4... jasssen. 

300

Hoeveel .................. frisdrank drink jij per dag? (blikje)

 


Hoeveel blikjes frisdrank drink jij per dag? 


Ik drink geen (blikjes) frisdrank.

Ik drink 1 blikje frisdrank.

Ik drink 2/3/4... blikjes frisdrank. 

300

Hoeveel ................. heb jij? (zus)


Hoeveel zussen heb jij? 


Ik heb geen zus(sen).

Ik heb  1 zus. 

Ik heb 2/3/4... zussen. 

300

Hoeveel .......... heb jij? (familienaam)


Hoeveel familienamen heb jij? 


Ik heb 1 familienaam. 

Ik heb 2/3/4... familienamen. 

400

Hoeveel .............. heb jij? (kind)


Hoeveel kinderen heb jij?


Ik heb geen kind(eren).

Ik heb 1 kind. 

Ik heb 2/3/4... kinderen. 

400

Hoeveel ....................... heb jij? (broer)


Hoeveel broers heb jij? 


Ik heb geen broer(s).

Ik heb 1 broer.

Ik heb 2/3/3/4... broers.

400

Hoeveel ............ kijk jij op Netflix? (serie)


Hoeveel series kijk jij op Netflix?


Ik kijk geen serie(s) op Netflix.

Ik kijk 1 serie op Netflix.

Ik kijk 2/3/4.... series op Netflix. 

400

Hoeveel ................ rook jij per dag?  (sigaret)


Hoeveel sigaretten rook jij per dag?


Ik rook geen sigaret(ten). / Ik rook niet.

Ik rook 1 sigaret. 

Ik rook 2/3/4... sigaretten. 

500

Hoeveel ...................... eet jij per dag? (banaan)


Hoeveel bananen eet jij per dag? 


Ik eet geen banaan/bananen.

Ik eet 1 banaan.

Ik eet 2/3/4.... bananen. 

500

Hoeveel .......... geef jij aan jouw mama? (kus)


Hoeveel kussen geef jij aan jouw mama? 


Ik geef geen kus(sen) aan mijn mama.

Ik geef 1 kus aan mijn mama.

Ik geef 2/3/4... kussen aan mijn mama. 


500

Hoeveel ..................... zitten in jouw portemonnee? 

(munt en briefje)


Hoeveel munten en briefjes zitten in jouw portemonnee? 


Er zit 1 munt en 1 briefje in mijn portemonnee.

Er zitten ..... munten en .... briefjes in mijn portemonnee.

Er zitten geen munt(en) en briefje(s) in mijn portemonnee. 

500

Hoeveel ......... (reep) chocolade en ....... (zak) chips eet jij per week?


Hoeveel repen chocolade en zakken chips eet jij per week?


Ik eet 1 reep chocolade en 1 zak chips.

Ik eet geen reep/repen chocolade en geen zak(ken) chips.

Ik eet 2/3/4... repen chocolade en zakken chips. 

M
e
n
u