(werken)
Ik moet werken.
(verplichting: ik moet + infinitief)
Ik heb geen tijd.
(excuus)
Ik ga poetsen.
(plan: ik ga + infinitief)
Ik ga op café.
(plan= ik ga + infinitief)
Ik moet naar de dokter (gaan). = afspraak (verplichting)
Ik ga naar de dokter (plan)
jouw kinderen= op mijn kinderen passen
niet jouw kinderen= babysitten
Ik moet op mjin kinderen passen.
Ik moet babysitten.
(verplichting: ik moet + infinitief)
Ik ben (te) moe.
(excuus)
Ik ga winkelen.
(plan: ga + infinitief)
(de tandarts)
Ik moet naar de tandarts (gaan). (= Ik heb een afspraak)
Ik ga naar de tandarts. (plan)
Ik ga (naar) tv kijken.
plan: ik ga + infinitief
Ik ga naar de cinema.
(plan: ga)
Ik ga strijken.
plan: ik ga+ infinitief
Ik ga voetballen.
(plan: ik ga + infinitief)
Ik ben ziek. / Ik heb koorts.
(excuus)
Ik heb geen zin.
(excuus)