theorie brugklas
verbanden en structuren
hoofd- en bijzaken
feiten, meningen en argumenten
tekstverbanden en signaalwoorden
100

Wat is globaal lezen?

Je leest de eerste en laatste zin van elke alinea. (Dit doe je om de deelonderwerpen te vinden.)

100

Maak een zin met een opsomming bestaande uit 3 delen en 3 verschillende signaalwoorden.

beoordeling docent

100

Wat zijn hoofd- en bijzaken?

Hoofdzaken: de belangrijkste informatie in een tekst
Bijzaken: wat niet zo belangrijk is.

100

Noem een ander woord voor mening

Stelling of standpunt.
100

Noem 3 signaalwoorden voor het tegenstellend tekstverband.

maar, echter, niettemin, toch, daar staat tegenover, evenwel, nochtans, daarentegen, ondanks dat, enerzijds/anderzijds, aan de ene kant/aan de andere kant

200

Welke twee doelen heeft een inleiding altijd?

De aandacht van de lezer trekken en het onderwerp introduceren.

200

Wat voor tekststructuur heeft een betoog?

Een argumentatiestructuur.

200

Wat zijn voorkeursplaatsen en waar vind je die?

Op voorkeursplaatsen vind je vaak de hoofdzaken van een tekst, Bekende voorkeursplaatsen zijnde inleiding of het slot van een tekst. 



200

Hoe weet je wanneer iets een feit is?

Je kunt een feit controleren; het is waar of het is niet waar.

200

Welk tekstverband staat in de volgende zin?

Frederieke heeft meer pizza gegeten dan Freek.

Vergelijkend tekstverband

300

Noem twee doelen die het slot kan hebben.

een samenvatting geven, of

een conclusie geven, of

naar de toekomst kijken, of

aanhaken bij de inleiding (verhaal rond maken).

300

Wat verwacht je tegen te komen in een tekst met een verklaringsstructuur?

De kenmerken of de voorbeelden hiervan, en beschrijving van een bepaald verschijnsel, de verklaring/oorzaak/reden van dit verschijnsel en een samenvatting. 

300

Wat is een kernzin?

In een kernzin staan de hoofdzaken van een alinea.

300

Noem drie signaalwoorden waaraan je een argument kunt herkennen.

want, omdat, namelijk en immers

300

Maak zelf een zin met een voorwaardelijk tekstverband erin.

Eigen antwoord. Een van de volgende signaalwoorden moet gebruikt zijn: als, indien, wanneer, in het geval dat, tenzij, mits

400

Noem de tekstdoelen van de volgende tekstsoorten:

roman
artikel
ingezonden brief
discussiestuk
reclamefolder

amuseren
informeren
overtuigen
opiniëren
activeren

400

Waarom is het handig om te letten op tekstverbanden tijdens het lezen?

Door te letten op verbanden in de tekst kun je de tekst beter begrijpen en bestuderen.

400

Op welke plaats(en) in een alinea kun je de kernzin vinden?

de eerste, tweede of laatste zin van een alinea is meestal de kernzin.

400

Wat is een argument?

Met een argument leg je uit waarom je een bepaalde mening hebt. Je geeft er een reden voor. 

400

Wat is het verschil tussen het tekstverband tijd en het chronologisch tekstverband?

Het chronologisch tekstverband geeft aan in welke volgorde gebeurtenissen plaatsvinden en het tekstverband tijd geeft aan wanneer gebeurtenissen plaatsvinden.

500

Vertel over de hoofdgedachte:

Wat is het?
Hoe formuleer ik het?
Waar vind ik het?

Met de hoofdgedahcte kun je in één zin samenvatten wat er over het onderwerp in de tekst gezegd wordt.

Het moet een hele zin zijn en het mag geen vraagzin zijn.

De hoofdgedachte staat vaak in het slot. Soms staat deze zelfs letterlijk in een zin geformuleerd en soms moet je de zin zelf formuleren.

500

Welke tekststructuren bestaan er? 100 punten per goed antwoord (met een maximum van 500 punten).

argumentatiestructuur
aspectenstructuur
probleem/oplossingsstructuur
verklaringsstructuur
verleden/heden/toekomststructuur
voor- en nadelenstructuur
vraag en antwoordstructuur

500

Hoe schrijf je een samenvatting?

Een samenvatting schrijf je aan de hand van kernzinnen. De hoofdgedachte van een tekst staat altijd in de samenvatting.

500

Is onderstaande een feit of een mening? Leg uit.

Het bureau van mevrouw Van Boeckel is in zijn geheel gemaakt van metaal. 

Het is een feit. Je kunt namelijk controleren of het klopt. Het klopt niet, dat maakt het een onwaar feit.

500

Welk tekstverband zit er in de volgende zin en waar herken je dit aan:

Ook al hou ik eigenlijk niet van grote hoogtes, deze tocht door de bergen had ik toch niet willen missen.

Toegevend tekstverband, te herkennen aan het signaalwoord 'ook al'.

M
e
n
u