presens (bv. ik speel)
perfectum (bv. ik heb gespeeld)
imperfectum (bv. ik speelde)
reflexieve verba (bv. zich wassen)
separabele verba (bv. aandoen)
100

Ik _______(begeleiden) de stagiair.

begeleid

100

Ik ______ het hele weekend hard ________(poetsen)

heb gepoetst

100

Ik _______(werken) hard tijdens de vakantie.

werkte

100

 ik / zich wassen / deze ochtend (perfectum)

Ik heb me deze ochtend gewassen.

100

Ik/ aanbrengen / een verband. (presens)

Ik breng een verband aan.

200

Jij _________(herstellen) goed.

herstelt

200

______je al ooit een koffie ________(morsen)?

Heb gemorst

200

________ (kijken) jij graag naar Disney films toen je klein was?

keek

200

de man/ zich scheren / elke avond (presens)

De man scheert zich elke avond.

200

Zij / aanmoedigen / de bewoner / om te drinken. (perfectum)

Ze heeft de bewoner aangemoedigd om te drinken.
300

De patiënt ________(ontbloten) zijn linkerarm.

ontbloot
300

De stagiaires __________ over hun ervaringen _______(praten)

hebben gepraat

300

Waarover __________(praten) jullie tijdens de pauze?

praatten

300

het kind / zich aankleden / alleen (perfectum)

Het kind heeft zich alleen aangekleed.

300

De patiënt/ inslikken / het tablet. (presens)

De patiënt slikt het tablet in.

400

___________(houden) je vader van poetsen?

Houdt

400

Mijn moeder _________ gisteren de dokter ________(raadplegen)

heeft geraadpleegd

400

_________(houden) jij van zingen toen je klein was?

Hield

400

De stagiair/ zich haasten / om op tijd te komen. (imperfectum)

De stagiair haastte zich om op tijd te komen.

400

De bewoner /uitspuwen / het medicijn. (imperfectum)

De bewoner spuwde het medicijn uit.

500

__________(houden) jij van Nederlands studeren?

Houd

500

Mijn zus ________ de handdoeken ________(plooien)

heeft geplooid

500

De kinderverzorgers _________(snijden) de boterham in kleine stukjes.

sneden

500

Wij / zich vergissen / van lokaal. (perfectum)

Wij hebben ons van lokaal vergist.

500

Ik /opheffen / de doos. (perfectum)

Ik heb de doos opgeheven.

M
e
n
u