Enter Category Name
Grootste + jouw familie + wie
V: Wie is de grootste in jouw familie?
A: De grootste in mijn familie is ... // ... is de grootste in mijn familie.
Wat + graag + jij?
A: Ik ... graag // Ik doe graag ... // Ik speel graag ...
Graag + jij + voetbal?
V: Speel jij graag voetbal? // Voetbal jij graag? // (Doe jij graag voetbal?)
A: Ik speel (niet) graag voetbal. // Ik doe (niet) graag voetbal. // Ik voetbal (niet) graag.
Wat + jij + goed + kunnen?
A: Ik kan goed ...
Tennis + jij + goed + kunnen?
A: Ik kan (niet) goed tennissen. // Ik kan (niet) goed tennis spelen.
Lijk + jij + op + wie?
V: Op wie lijk jij?
A: Ik lijk op ... (bv. mijn moeder). // Op ... (bv. mijn moeder) lijk ik.
Wie + sterkste + jouw familie?
V: Wie is de sterkste in jouw familie?
A: ... is de sterkste in mijn familie. // In mijn familie is ... de sterkste.
V: Lijk jij op jouw vader?
A: Ik lijk (niet) op mijn vader.
Boodschappen + jij + graag?
A: Ik doe (niet) graag boodschappen
Wie + beste kok + jouw familie?
A: ... is de beste kok in / van mijn familie. //
In / van mijn familie is ... de beste kok. //
De beste kok in / van mijn familie is ... .
Jij + even sportief + je broer of zus?
A: Ik ben (niet) even sportief als mijn broer of zus.
A: Mijn vader lijkt (niet) op mij.
In jouw familie + wie + het beste + dansen?
V: Wie kan het beste dansen in jouw familie?
A: ... kan het beste dansen in mijn familie. // In mijn familie kan ... het beste dansen.
Houden + jij + Nederlands leren?
V: Hou jij van Nederlands leren?
A: Ik hou (niet) van Nederlands leren.
Het huis + poetsen + jij + graag?
V: Poets jij graag het huis? // Poets jij het huis graag?
A: Ik poets (niet) graag het huis.
Jouw moeder + lijken + jij + op?
A: Ik lijk (niet) op mijn moeder.
Houden + van + Belgisch eten + jij?
V: Hou jij van Belgisch eten?
A: Ik hou van Belgisch eten.
Wat + graag + je grootmoeder?
A: Mijn grootmoeder doet / speelt graag ... //
Mijn grootmoeder ... graag.
Houden + jouw familie + sport?
A: Mijn familie houdt (niet) van sport.
Jij + groter + je moeder?
V: Ben jij groter dan je moeder?
A: Ik ben (niet) groter dan mijn moeder.
Houden + jouw tantes + winkelen?
A: Mijn tantes houden (niet) van winkelen.
Lijken + jouw vrienden + Friends?
A: Mijn vrienden lijken (niet) op Friends.
Houden + jouw ouders + van + lekker eten?
A: Mijn ouders houden (niet) van lekker eten.
V: Lijkt jouw grootvader op jou?
A: Mijn grootvader lijkt (niet) op mij.
Kijken + jouw familie + graag + Netflix?
A: Mijn familie kijkt (niet) graag Netflix.