Cursist A vraagt.
Cursist B antwoordt.
Cursist B vraagt.
Cursist A antwoordt.
Cursist A vraagt.
Cursist B antwoordt.
Cursist B vraagt.
Cursist A antwoordt.
100

Cursist A: verjaardag Lianne? 


Cursist B: 14/6 


A: Wanneer verjaart Lianne? / Wanneer is Lianne jarig? 


B: Lianne verjaart op veertien juni. / Lianne is jarig op veertien juni. 

100

cursist B: verjaardag Mia? 

cursist A: 08/09

B: Wanneer verjaart Mia? / Wanneer is Mia jarig?


A: Mia verjaart op acht september. / Mia is jarig op acht september. 

100

Cursist A : Wapenstilstand?

Cursist B: 11/11


A: Wanneer is het wapenstilstand?

B: Wapenstilstand is op elf november. 

100

A: Nieuwjaar?

B: 1/1

A: Wanneer is het Nieuwjaar?

B: Nieuwjaar is op één januari. 

200

Cursist A: verjaardag Anna? 

Cursist B: 26/5

A: Wanneer verjaart Anna? / Wanneer is Anna jarig? 


B: Anna verjaart op zesentwintig mei.  / 

Anna is jarig op zesentwintig mei. 

200

Cursist B: verjaardag Louis? 

Cursist A: 25/3.

B: Wanneer verjaart Louis? / Wanneer is Louis jarig?


A: Louis verjaart op vijfentwintig maart. / Hij is jarig op vijfentwintig maart.

200

Cursist A: de Dag van de Arbeid? 

Cursist B: 1/5

A: Wanneer is het de Dag van de Arbeid?


B: De Dag van de Arbeid is op één mei. 

200

B: Kerstmis?

A: 25/12


B: Wanneer is het Kerstmis?

A: Kerstmis is op vijfentwintig december.

300

Cursist A: verjaardag Wim? 

Cursist B: 14/2


A: Wanneer verjaart Wim?  / Wanneer is Wim jarig? 


B: Wim verjaart op veertien februari (Valentijn) / Wim is jarig op veertien februari (Valentijn). 

300

Cursist B: verjaardag Jane?

Cursist A: 16/7

Cursist B: Wanneer verjaart Jane? / Wanneer is Jane jarig? 


Cursist A: Jane verjaart op zestien juli. / Jane is jarig op zestien juli. 

300

A: Sinterklaas?

B: 6/12

A: Wanneer is het Sinterklaas?

B: Sinterklaas is op zes december. 

300

B: Allerheiligen?

A: 1/11


B: Wanneer is het Allerheiligen?

A: Allerheiligen is op één november. 

400

Cursist A: verjaardag Bart? 

Cursist B: 8/8

A: Wanneer is Bart jarig?/ Wanneer verjaart Bart?


A: Bart is jarig op acht augustus. / Bart verjaart op acht augustus.

400

cursist B: verjaardag Trui? 

cursist A: 31/12

B: Wanneer is Trui jarig? / Wanneer verjaart Trui? 


A: Trui verjaart op eenendertig december (oudejaarsavond). / Trui is jarig op eenendertig december (oudejaarsavond) 

400

A: de Nationale Feestdag?

B: 21/7

A: Wanneer is de Nationale Feestdag? 

B: De Nationale Feestdag is op eenentwintig juli. 

400

B: Vlaamse Feestdag?

A: 11/7


B: Wanneer is het de Vlaamse Feestdag?

A: De Vlaamse Feestdag is op elf juli. 

500

Cursist A: jouw verjaardag? 

Cursist B: ....

A: Wanneer ben jij jarig?  / Wanneer verjaar jij? 


B: Ik verjaar op [dag+maand] . / Ik ben jarig op [dag+ maand].

500

B: jouw verjaardag?

A: ....

B: Wanneer ben jij jarig?  / Wanneer verjaar jij? 


A: Ik verjaar op [dag+maand] . / Ik ben jarig op [dag+ maand].