BOODSCHAPPEN
BOODSCHAPPEN
VAKANTIE
VAKANTIE
100

AUTO (omdat: tankkaart)

Ik doe meestal boodschappen met de auto, omdat ik een tankkaart heb.

100

BUS (omdat: gemakkelijk)

Ik doe meestal boodschappen met de bus, omdat dat gemakkelijk is.

Ik doe meestal boodschappen met de bus, omdat ik dat gemakkelijk vind.

100

BUS (omdat: goedkoop en gemakkelijk)

Ik ga meestal op vakantie met de bus, omdat dat goedkoop en gemakkelijk is.

Ik ga meestal op vakantie met de bus, omdat ik dat goedkoop en gemakkelijk vind.

100

BUS (omdat: geen auto)

Ik ga meestal op vakantie met de bus, omdat ik geen auto heb.

200

FIETS (omdat: fietsen / graag)

Ik doe meestal boodschappen met de fiets, omdat ik graag fiets.

200

FIETS (omdat: fietsen / gezond)

Ik doe meestal boodschappen met de fiets, omdat fietsen gezond is.

200

BUS (omdat: vliegtuig / te duur)

Ik ga meestal op vakantie met de bus, omdat het vliegtuig te duur is.

Ik ga meestal op vakantie met de bus, omdat ik het vliegtuig te duur vind.

200

TREIN (omdat: station / dichtbij)

Ik ga meestal op vakantie met de trein, omdat het station dichtbij is.

300

FIETS (omdat: supermarkt / dichtbij)

Ik doe meestal boodschappen met de fiets, omdat de supermarkt dichtbij is.

300

AUTO (omdat: winkel / ver)

Ik doe meestal boodschappen met de auto, omdat de winkel ver is.

300

VLIEGTUIG (omdat: Turkije / ver)

Ik ga meestal op vakantie met het vliegtuig, omdat Turkije ver is.

300

FIETS (omdat: goed voor het milieu)

Ik ga meestal op vakantie met de fiets, omdat dat goed voor het milieu is.

400

AUTO (omdat: met de bus / gaan / niet graag)

Ik doe meestal boodschappen met de auto, omdat ik niet graag met de bus ga.

400

BUS (omdat: niet kunnen / fietsen)

Ik doe meestal boodschappen met de bus, omdat ik niet kan fietsen.

400

TREIN (omdat: op de trein / kunnen / lezen)

Ik ga meestal op vakantie met de trein, omdat ik op de trein kan lezen.

400

AUTO (omdat: veel bagage / willen / meenemen)

Ik ga meestal op vakantie met de auto, omdat ik veel bagage wil meenemen.