Vocabulaire Fr- NL
facile =
gemakkelijk
Nederlands =
le néerlandais
C'est Rabat =
Dat is Rabat.
ik ben =
je suis
doen/maken =
faire
le Maroc =
Marokko
in Afrika =
en Afrique
Il a fait beau? =
Was het mooi weer?
Vul aan:
Ma tante habite ______ Paris.
à
zijn =
être
en Asie =
in Azië
Arabisch =
l'arabe
Oui, c'était super!
Ja, het was super!
jij hebt =
tu as
aller =
gaan
les vacances =
de vakantie
de vakantie =
les vacances
C'est beau, le Maroc?
Is Marokko mooi?
wij hebben =
on a, nous avons
pouvoir =
kunnen
le skieur =
de skiër
het hotel =
l'hôtel
Nous avons fait du ski =
Wij hebben geskied.
Hij is =
Il est
willen =
vouloir
l'anglais =
Engels
de stad =
la ville
Tu as déjà été au Maroc? =
Ben je al eens in Marokko geweest?
Hoe maak je van een regelmatig ww op -ir een voltooid deelwoord?
VB: finir
haal de -r eraf
nous avons voulu =
Wij hebben gewild
plus =
meer
vallen =
tomber
Tu es parti(e) en vacances? =
Ben je op vakantie geweest?
rendre =
teruggeven
Jij hebt =
tu as
dangereux =
gevaarlijk
de vraag =
la question
Men spreekt Arabisch en Frans. =
On parle arabe et français.
Vul aan: Ma soeur travaille ________ Europe.
en
zijn zijn =
ils/elles sont
le désert =
de woestijn
op de camping =
au camping
In de zomer is het heel warm. =
En été, il fait très chaud.
u heeft gegeten =
(eten = manger)
Vous avez mangé
hij is vertrokken =
il est parti
maintenant =
nu
minder =
moins
Wat is de hofodstad van Marokko? =
Quelle est la capitale du Maroc?
Wij hebben gehoord =
Nous avons entendu
Het voltooid deelwoord van faire =
fait
il fait chaud =
het is warm
in de herfst =
en automne
Er zijn 32 miljoen inwoners. =
Il y a 32 millions d'habitants.
hij heeft verkocht
choisir =
kiezen
le monde entier =
de hele wereld
de zonnebril =
les lunettes de soleil
Waren jullie in een hotel? =
Vous avez été à l'hôtel?
Ik ben geweest =
J'ai été
vertrekken =
partir
le sport d'hiver =
de wintersport
wandelen =
faire une balade
Wat hebben jullie gedaan? =
Qu'est-ce que vous avez fait?
Welke uitgang komt er achter het voltooid deelwoord:
Madame Dubois, vous avez rencontré_____ mon père?
Geen!!
Want het hww = avoir
Hoe maak je van een ww op -ir een voltooid deelwoord? =
-r
partir -r = parti (vt dw)
se casser la jambe =
zijn/haar been breken
in de bergen =
à la montagne
Ja, ik ben in juli in Marokko geweest. =
Zij is gegaan =
Elle est allée
Vertaal: Hij is geweest.
Il a été
à la montagne =
in de bergen
zo'n beetje, ongeveer =
à peu près
Heb je een leuke vakantie gehad? =
Tu as passé de bonnes vacances?
Noem 3 voorzetsels bij steden/landen/werelddelen:
à / en / au / aux
vul aan: sportif - _________ - sportive - sportives
sportifs