Kolom 1
Mijn potlood is (goedkoop)/ jouw potlood.
Mijn potlood is goedkoper dan jouw potlood.
Mijn fiets is (oud)/de fiets van mijn opa.
Mijn fiets is ouder dan de fiets van mijn opa.
Mijn pen is (duur)/mijn potlood.
Mijn pen is duurder dan mijn potlood.
Mijn jas is het (warm).
Mijn jas is het warmst.
Mijn man is (jong)/de man van mijn zus.
Mijn man is jonger dan de man van mijn zus.
Ik heb de (veel) boeken.
Ik heb de meeste boeken.
Mijn schoenen zijn (proper)/Eva haar schoenen.
Mijn schoenen zijn properder dan Eva haar schoenen.
Mijn broek is (nieuw)/mijn trui.
Mijn broek is nieuwer dan mijn trui.
Mijn partner is het (lief).
Mijn partner is het liefst.
Ik heb (veel) vrienden/Jan
Ik heb meer vrienden dan Jan.
Mijn woordenboek is (klein)/mijn encyclopedie.
Mijn woordenboek is kleiner dan mijn encyclopedie.
Mijn moeder is (vriendelijk)/ mijn schoonmoeder.
Mijn moeder is vriendelijker dan mijn schoonmoeder.
Mijn boekentas is het (zwaar).
Mijn boekentas is het zwaarst.
Mijn haar is het (kort).
Mijn haar is het kortst.
Mijn kapper is het (goed).
Mijn kapper is het best.