PPS
PPC
PP
MIX PPS/PPC
MIX PPS/PPC/PP
100
Deze jongen is sympathiek :............. heeft veel vrienden
HIJ
100
Ik geef een cadeau (aan mijn vriend).
HEM
100
Mag ik me even voorstellen?............. naam is Gert Wolters.
MIJN
100
Peter en Ria spreken over de school en (Peter) ............ lacht (Ria) ............. uit.
HIJ / HAAR
100
..................ben met...................moeder (van Lisa)naar ..................huis (van Lisa en moeder) geweest.
IK / HAAR / HUN
200
Marie is nu 15 jaar : .................... is vandaag jarig.
ZE / ZIJ
200
Hij kijkt (met zijn vriendin) naar de televisie
HAAR
200
Pardon, meneer, wat is ............ telefoonnummer?
UW
200
........................(mijn broer en ik) hebben ................ (Josh en jij) gisteren in het park gezien.
WE / JULLIE
200
...................(de lerares) heeft ................... (de leerlingen en ik) ..................toetsen (van de leerlingen en ik) niet gegeven.
ZE / ONS / ONZE
300
Elke dag eten de meisjes een vieruurtje : .................. eten een appel.
ZE
300
Ik zing (dat lied) graag.
HET
300
De beste vriendin van Koen heet Marie. Koen speelt dikwijls met .............. vriendin Marie.
ZIJN
300
In de zomer willen .........(de kinderen) met ...........(hun vrienden) spelen.
ZE / HEN
300
Hebben .........................(Stan en jij) ................. (de oude man) met ..................hond ( van de oude man) gezien?
JULLIE / HEM / ZIJN
400
Je zus en jij wonen in Brussel : ........................ hebben een klein huis
JULLIE
400
Ik begrijp (mijn broers) niet.
ZE
400
Meneer en mevrouw Janssen gaan met .............. kinderen op vakantie.
HUN
400
....................(mijn buurvrouw) heeft .................. (mijn ouders en ik) niet uitgenodigd.
ZE / ONS
400
.............................(mijn zus en ik) zijn met ............... (de kinderen) naar ......................(van mijn zus en ik) huis gegaan.
WE / HEN / ONS
500
Mijn vriendin en ik blijven graag in de tuin :................... spelen met het paard.
WE / WIJ
500
Dit jaar ga ik (met Piet en zijn zuster) naar Italiƫ
HEN
500
We zitten in het eerste jaar: ...........klas telt 24 leerlingen.
ONZE
500
Waarom heb .............het ...........(aan Marco) niet verteld?
JE (ik) / HEM
500
.................(de directeur) heeft ...............(Ilias en jij) in ................ bureau (van de secretaresse) gestuurd.
HIJ / JULLIE /HAAR