Vocab
(eten en drinken)
(eten en drinken)
The bowl
De schaal
I eat a meal.
Ik eet een maaltijd.
I cooked food because i'm hungry.
Ik kook eten omdat ik honger heb.
Drukken
Press
De helft
Hij snijdt chocolade met een mes.
I stir the food because the instruction say so.
Ik roer de eten omdat de instructie dat zegt.
Gieten
To pour
Content
You peel potatoes.
Jij schilt aardappelen.
He cooks delicious food so that his kids eat.
Hij kookt heerlijk eten zodat zijn kinderen eten.
Raspen
To grate
Food Pyramid
De maaltijdschijf
I filled my water bottle with delicious juice.
Ik heb mijn waterfles met heerlijk sap vullen.
They smell onions as soon as I opened the door
Ze roken uien zodra ik de deur heb geopend.
De gast
THE GUEST
To set the table
Dekken
I add salt to my meal because it was not tasty.
Ik voeg zout toe aan mijn maaltijd omdat het niet lekker is.
She cooks pasta with red sauce although she doesn't find it tasty.
Ze kookt pasta met rode saus, hoewel ze het niet lekker vond.
Zoet
Sweet