Present simple
Present continuous
Will & shall
Vergrotende trap
100

Wat geef je aan met de present simple?

Geef ten minste 2 antwoorden 

Dingen die je 

1. altijd 

2. soms 

3. vaak

4. nooit 

doet. 

100

Wat geef je aan met de present continuous?


Dingen die je nu doet.

Op dit moment bezig zijn. 

100

Will en shall gebruik je om over welke tijd te spreken?

De toekomst 

100

Wat plaats je achter het 2e en derde woord in de vergrotende trap?

-er en -est.

200

Vul de juiste vormen in:

Work

I____

You____

He/she/it ______

I work.

You work.

He/she/it works 

200

Vul de juiste vormen in:

Dancing 

I _______ 

You ________

He/she/it________

I am dancing 

You are dancing 

He/she/it is dancing 

200

Shall gebruik je maar bij 2 perssonlijke voornaamwoorden.

Welke zijn dit?

I en we

200

Maak de vergrotende trap met het woord Big.

Big - bigger than - the biggest. 

300

Maak een zin in de present simple

Bijvoorbeeld: I walk to school.

300

Maak een zin in de present continuous 

Bijvoorbeeld: I am walking to school.

300

Maak een zin met Will of shall.

Shall I carry the bag for you?

I am sure he will help us. 

300

Wat gebeurt er met de -y in de 2e en 3e vergrotende trap.

Bijvoorbeeld bij 'pretty'

-y wordt -ie

Pretty - prettier - prettiest