Fysieke ontwikkeling
Cognitieve ontwikkeling
Socio-emotionele ontwikkeling
Begrippen
Toepassingen
100

Rond 3 jaar is een kind  ...............cm groot.

100

100

De meeste kinderen zeggen hun eerste woordjes rond ............... jaar. 

Een kind van ............... jaar kan meestal vlot praten.

1 jaar: eerste woordjes, 3 jaar: vlot praten

100

Volgens Erikson is de positieve uitkomst van het conflict in de peuterfase ...............

zelfstandigheid

100

De peuterfase loopt van 1 tot ............... jaar. 

3

100

Duid bij elk speelgoed aan welk ontwikkelingsgebied + deelgebied je er mee kunst oefenen: 

- kleurpotloden

- glijbaan 

- prentenboek


- kleurpotloden: fysiek > fijne motoriek

- glijbaan: fysiek > grove motoriek 

- prentenboek: cognitief > taal 

200

De vooruitgang op vlak van motoriek bij de peuter zorgt voor meer ...............

zelfredzaamheid

200

In de derde fase van de taalontwikkeling gebruikt het kind ...............

A. tweewoordzinnen

B. meerwoordzinnen

B. meerwoordzinnen

200

Je mag een peuter ............... negeren tijdens een driftbui.

wel

200

Een boekje van Kind & Gezin met tips en een stappenplan om het kind zindelijk te maken. 

plaspoort
200

Yasin zit in het karretje in de supermarkt. Mama neemt een doos koekjes. Yasin wil nu een koek, maar mag niet van mama. Yasin krijst oorverdovend. Alle klanten kijken in zijn richting.
Wat doet mama best niet? 

A: een koek geven om Yasin te doen zwijgen

B: niet toegeven 

C: het gedrag negeren

A: een koek geven om Yasin te doen zwijgen

300

Peuters worden tegenwoordig ............... zindelijk dan in het verleden. 

A: vroeger 

B: later

Geef 2 redenen hoe dit komt? 

B: later

1. Betere luiers

2. Ouders hebben het drukker

3. Kind heeft vaak meerdere opvoeders, met elk hun eigen aanpak

300

Bij welke leeftijdsfase horen de volgende begrippen uit de taalontwikkeling van een peuter: 

*wat-vragen

*uitbreiden van woordenschat 

* tweewoordzinnen


1,5 tot 2 jaar

300

Wat is geen goede tip voor de omgang met een koppige peuter? 

A: stel duidelijke grenzen 

B: straf het kind door duidelijk te zeggen dat hij stout is

C: laat het kind zelf dingen kiezen, indien mogelijk

D: negeer het kind als het lastig doet om aandacht te krijgen

B: straf het kind door duidelijk te zeggen dat hij stout is

300
Een begrip om de periode aan te duiden waarin een peuter een grote verandering doormaakt en ontdekt dat hij een eigen persoon is met een eigen wil (driftbuien, nee-zeggen, grenzen aftasten,...).

peuterpuberteit

300

Charlie roept en spartelt tegen als je hem op het potje wilt zetten. Wat doe je best niet?

A: Lees af en toe een boekje voor over op het potje gaan.

B: Zorg dat hij op het potje blijft zitten. Hij moet enkele minuten op het potje blijven zodat hij het leert.

C: Dwing hem niet maar laat het potje in de buurt staan zodat hij er aan went.



B: Zorg dat hij op het potje blijft zitten. Hij moet enkele minuten op het potje blijven zodat hij het leert.

400

Geef de 4 stappen in de zindelijkheidstraining. 

1. Woordenschat aanleren 

2. Wennen aan het potje

3. Potje met regelmaat gebruiken

4. Kind zonder luier laten rondlopen

400

Wat is geen vereiste voor een goed prentenboek voor peuters? 

A: heldere lijnen en kleuren

B: dagelijks leven van de peuter

C: eenvoudige tekeningen 

D: veel fantasie

D: veel fantasie

400

De koppigheidsfase is een ............... evolutie. 

A: positieve

B: negatieve

Leg uit. 

A: positieve

Uitleg: het kind leert zichzelf kennen. Het leert was het wil en niet wil. Het leert om zelf dingen te doen. Dat alles is noodzakelijk om zelfstandig te worden

400

Welke term gebruikt men voor de fase waarin de peuter volgend gedrag vertoont: 

- vaak nee zeggen

- driftbuien 

- brullen, huilen, slaan, schoppen,...

- veel zelf willen doen 

koppigheidsfase

400

Amelia plakt een ‘s’ aan een woord als ze iets in het meervoud wil zeggen: ‘honds’, ‘kats’, ‘koeks’.
Hoe reageer je best? 

A: Laat haar de juiste uitspraak (honden, katten, koeken) vijf keer herhalen.

B: Zeg onopvallend zelf de juiste uitspraak: 'ja, het zijn leuke honden...'

C: Laat haar gewoon zo praten. Ze zal later wel leren hoe het moet. 

B: Zeg onopvallend zelf de juiste uitspraak: 'ja, het zijn leuke honden...'

500

Aan welke drie voorwaarden moet het kind voldoen om te starten met zindelijkheidstraining? 

Leg uit en link telkens met een ontwikkelingsgebied. 


1. Lichamelijk: de sluitspieren kunnen gebruiken (ophouden)

2. Cognitief: begrijpen waarvoor het potje dient

3. Socio-emotioneel: bereid zijn mee te werken

500

Wat zijn de voordelen van boekjes voorlezen ten opzichte van filmpjes kijken? Denk daarbij aan de verschillende ontwikkelingsgebieden. 

1. Lichamelijk: de peuter kan zijn fijne motoriek oefenen door de blaadjes om te draaien.

2. Cognitief: je kunt je aanpassen aan het niveau van het kind. Je kunt inspelen op zijn reacties en vragen stellen. Zo leer je het kind woordenschat en kennis over de wereld aan. 

3. Socio-emotioneel: kans op gezellig contact tussen volwassene en kind (op de schoot) + vaak veel emotionele thema's (angst, boos, blij,...)

500

Leg het verband uit tussen de koppigheidsfase en de theorie van Erikson bij de peuter. 

Tijdens de koppigheidsfase geef je het kind best ruimte om te experimenteren en dingen zelf te doen en te kiezen. Je laat het kind uitrazen bij een driftbui maar geeft niet toe. Je zorgt voor veiligheid en duidelijkheid. 

Als je als ouder je kind zelf dingen laat uitproberen en tegelijk ook voor veilige grenzen zorgt, voelt het kind zich zelfstandig en zal het positief ontwikkelen in zelf keuzes kunnen maken en zelf dingen te leren doen (= positieve uitkomst van conflict Erikson)

500
Het besef dat je een persoon bent met een eigen wil en een eigen waarde.

Zelfbewustzijn

500

Bij welke ontwikkelingsfase hoort elke vaardigheid? 

- kunnen zeggen dat je moet plassen

- broekje afdoen

- willen meewerken

- kunnen zeggen dat je moet plassen: cognitieve ontwikkeling

- broekje afdoen: lichamelijke ontwikkeling

- willen meewerken: socio-emotionele ontwikkeling