400
Noteer alle zelfstandige naamwoorden:
1. Ik bestel een glas muntthee en een broodje gezond.
2. Onze kat jaagt in de tuin van de buren op muizen.
3. In onze vakantie is er ingebroken in het huis aan de overkant.
4. Dit boek is door een onbekende auteur in de vorige eeuw geschreven.
5. In de dierentuin vind je veel verschillende dieren: zebra’s, tijgers, giraffen, struisvogels, verschillende soorten apen en nog veel meer.
1. glas, muntthee, broodje
2. kat, tuin, buren, muizen
3. vakantie, huis, overkant
4. boek, auteur, eeuw
5. dierentuin, dieren, zebra's, tijgers, giraffen, struisvogels, soorten, apen