
Vanmiddag ga ik de slaapkamer stofzuigen.
Ik woon in Gent.
VROEGER:
Ik ... in Gent ....

woonde
Ik heb in Gent gewoond.
Ik hou van voetbal ... mijn broer ook.
Ik hou van voetbal en mijn broer ook.
gebruik deze woorden: jas - koud

Ik draag een jas omdat het koud is.
Wat moet ik doen?
..........................de sofa maar naast het raam!
Zet de sofa maar naast het raam!
om 17u

Om 17u gaat hij thuiskomen.
Ik bak een taart.
VROEGER ==>
Ik ... een taart ...

Ik heb een taart gebakken.
Ik eet graag bananen ... mijn kinderen niet.
MAAR
Ik eet graag bananen maar mijn kinderen niet.
gebruik deze woorden: dokter - ziek

Ik ga naar de dokter omdat ik ziek ben.
Wat moet ik doen?
.....................de spiegel maar in de badkamer!
Hang de spiegel maar in de badkamer!
morgen

Morgen ga ik je een bericht sturen!
Hij helpt mij met mijn huiswerk.
VROEGER ==>

Hij heeft mij met mijn huiswerk geholpen.
Het is al laat ... ik ben nog niet moe.
Het is al laat maar ik ben nog niet moe.
gebruik deze woorden: boos - auto gestolen

Hij is boos omdat zijn auto gestolen is.
Hij is boos omdat zijn auto is gestolen.
Wat moet ik doen?
.........................de matras maar op het bed!
Leg de matras maar op het bed!
Dit weekend

Dit weekend ga ik mijn nieuwe kleren dragen.
Dit weekend ga ik nieuwe kleren kopen.
Ik denk aan mijn familie.
VROEGER ==>

Ik heb aan mijn familie gedacht.
Wij kunnen niet naar jouw feest komen ....... ik moet werken .... mijn vrouw moet naar de dokter.
Wij kunnen niet naar jouw feest komen want ik moet werken en mijn vrouw moet naar de dokter.
gebruik deze woorden: laat- bus komt niet

Hij is te laat omdat de bus niet is gekomen.
Hij is te laat omdat de bus niet gekomen is.
...........................het tapijt maar onder de grote tafel in de woonkamer!
Leg het tapijt maar onder de grote tafel in de woonkamer!
Vanavond

Vanavond gaan wij onze schoenen uitdoen.
Vanavond gaan wij onze schoenen opruimen.
Hij wint de gouden medaille!
VROEGER ==>

Hij heeft de gouden medaille gewonnen.
Hij heeft veel gestudeerd ... hij is niet geslaagd
Hij is verdrietig.... hij wil naar niveau 3.
Hij heeft veel gestudeerd maar hij is niet geslaagd.
Hij is verdrietig, want hij wil naar niveau 3.
gebruik deze woorden: koffie- moe

Ik ga koffie drinken omdat ik moe ben.
Wat moet ik doen?
.................. de tafel en de stoel maar in de eetkamer!
Zet de tafel en de stoel maar in de eetkamer!