Lezen
Woorden
Spelling
Grammatica woordsoorten
Grammatica zinsdelen
100

Geef, naast het betoog, een andere tekstvorm die als doel 'overtuigen' heeft. 

Een recensie 

100

Geef de betekenis van ''de consequentie''

logisch gevolg

100

Geef een voorbeeld van een zin met een tegenwoordig deelwoord

Bijv. ''Huilend rende het meisje weg''

100

Noem de 5 nevenschikkende voegwoorden

en, want, maar, of, dus

100

Hoe herken je een bijzin?

PV en O staan niet naast elkaar (of er kunnen zinsdelen tussen geplaatst worden), PV staat achteraan in de zin

200

Leg a.d.h.v. een betoog uit dat een tekstsoort meerdere tekstdoelen kan hebben. 

Het hoofddoel van een betoog is overtuigen. Om dat voor elkaar te krijgen, wordt er vaak feitelijke informatie gegeven (dus informeren)

200

Geef de definitie van ''het cliché''

uitdrukking zonder veel betekenis

200

Zet hoofdletters op de juiste plekken: 

's ochtends zei freddy: ''de wind komt uit het oosten''

's Ochtends zei Freddy: ''De wind komt uit het oosten.''

200

Noem 5 onderschikkende voegwoorden

Bijv. hoewel, terwijl, omdat, nadat, doordat, zodra, tenzij, sinds, wanneer, indien

200

Geef een voorbeeld van een beknopte bijzin

Rennend en schreeuwend kwamen de leerlingen de gymzaal binnen.

300

Leg uitgebreid uit hoe een betoog is opgebouwd

Een betoog heeft een driedeling:

Inleiding: aandacht trekken + standpunt duidelijk maken 

Kern: argumenten uitwerken

Slot: conclusie trekken

300

Geef de betekenis van ''erudiet''

met een brede ontwikkeling, met kennis over veel verschillende zaken

300

Waar schrijf je hoofdletters?

s. de jong 

simone de jong

mevrouw de jong

S. de Jong

Simone de Jong

Mevrouw De Jong

300

Maak 2 zinnen, eentje waarin 'of' en nevenschikkend voegwoord is en eentje waarin 'of' een onderschikkend voegwoord is. 

Bijvoorbeeld: 

NS: Ga je mee op stap vanavond of blijf je liever thuis? 

OS: Ik weet nog niet zeker of ik me voor die opleiding ga inschrijven. 

300

Op welke 3 manieren kan een bekopte bijzin opgebouwd zijn? 

  • (om) te + infinitief

  • Tegenwoordig deelwoord

  • Voltooid deelwoord  

400

Geef voor zowel een objectief als een subjectief argument aan welke vragen je stelt als je ze kritisch leest. 

objectief: klopt dit wel? kan ik dit controleren?

subjectief: komt dit overeen met mijn eigen waarneming / gevoel / vermoeden?

400

Geef beide definities van ''bevestigen''

1 vastmaken
2 instemmen met

400

Dat wat gisteren [gebeuren] is, [veranderen] de internationale verhoudingen enorm. 

gebeurd, verandert

400

Bedenk een zin met minstens 4 bijwoorden

Bijv. 

Misschien kunnen we morgen samen ergens gaan eten.

400

Ontleed de volgende zin: 

Hij eet geen hamburgers meer, want anders wordt hij snel te dik. 

[zelf beoordelen]

500

Bedenk een objectief en een subjectief argument bij  de stelling ''ROERCollege Schöndeln is de beste school in de regio''

subjectief: ''want ik voel me erg op mijn gemak op deze school''

objectief: ''de afgelopen 5 jaar had deze school het hoogste slagingspercentage van alle SOML-scholen''

500

Geef beide definities van ''de aandrang''

1 druk, kracht waarmee je iets vraagt of zegt; 

2 sterke behoefte (bijvoorbeeld naar de wc moeten)

500

Leg aan de hand van een voorbeeld uit waarom het belangrijk is om te kijken naar de STAM als je 't SeXy FoKSCHaaP toepast en niet naar de IK-VORM. 

Bijvoorbeeld ''beloven''

Stam = belov (v staat niet in 't sexy fokschaap)

Ik-vorm = beloof (f staat wel in 't sexy fokschaap)

Je kijkt naar de stam, dus beloofd

500

Maak 2 verschillende zinnen met het woord 'geweldig', in de ene zin is het een bijwoord, in de andere een bijvoeglijk naamwoord

Bijv:

Zij kan geweldig koken (bijwoord)

Die voorstelling was echt geweldig! (bijvoeglijk naamwoord)

500

Ontleed de volgende zin:

Zij begrijpt niet hoe ze breuken moet vermenigvuldigen

[zelf beoordelen]