Vul de juiste vorm in. Spel de vorm.
Vul de juiste vorm in. Spel de vorm.
Vul de juiste vorm in. Spel de vorm.
Vul de juiste vorm in. Spel de vorm.
Vul de juiste vorm in. Spel de vorm.
100

De student ...... zijn naam. (spellen)

spelt


(De infinitief heeft een dubbele consonant in het midden: 'll' dus de vocaal is kort: ik schrijf 'e' in de singularis).

100

De voetballer ....... (koppen)

kopt 


(De infinitief heeft een dubbele consonant in het midden 'pp' dus de vocaal is kort: ik schrijf 'o' in de singularis).

100

 

Ik....... geen Arabisch.  (spreken)

spreek


(De infinitief heeft één consonant in het midden 'k' dus de vocaal is lang: ik schrijf 'ee' in de singularis).

100

 

 Wij ....... in België.  (wonen)

wonen  (wij = infinitief) 

100

De studenten ......... uit 11 (elf) verschillende landen.  (komen)

komen (infinitief) 

200

  

Hij ........ vier talen. (spreken)

spreekt 


(De infinitief heeft één consonant in het midden 'k' dus de vocaal is lang: ik schrijf 'ee' in de singularis).

200

  

Ella ....... in Brussel. (wonen)

woont 



(De infinitief heeft één consonant in het midden 'n' dus de vocaal is lang: ik schrijf 'oo' in de singularis).

200

Ik ........ mijn naam. (spellen)

spel


(De infinitief heeft een dubbele consonant in het midden 'll' dus de vocaal is kort: ik schrijf 'e' in de singularis).

200

 

Welke talen .......jij? (spreken) 

spreek     (verbum + jij =geen 't') 


(De infinitief heeft één consonant in het midden 'k' dus de vocaal is lang: ik schrijf 'ee' in de singularis).

200

Hoe........ je dat? (spellen)

spel  (verbum + jij =geen 't') 


(De infinitief heeft een dubbele consonant in het midden 'll' dus de vocaal is kort: ik schrijf 'e' in de singularis).

300

De man ...... op een stoel.  (zitten)

zit


(De infinitief heeft een dubbele consonant in het midden 'tt' dus de vocaal is kort: ik schrijf 'i' in de singularis).

300

De kinderen ....... in het park. (spelen)

spelen (infinitief) 

300

De meisjes ...... in de auto (zitten).

zitten (infinitief) 

300

De man en de vrouw ........ Nederlands. (studeren)

studeren (infinitief) 

300

Hij....... gitaar. (spelen) 

speelt. 


(De infinitief heeft één consonant in het midden 'l' dus de vocaal is lang: ik schrijf 'ee' in de singularis).

400

Kim Clijsters ...... goed.  (tennissen)

tennist


(De infinitief heeft een dubbele consonant in het midden 'ss' dus de vocaal is kort: ik schrijf 'i' in de singularis).

400

De vrouw ...... elke dag. (koken)

kookt


(De infinitief heeft één consonant in het midden :'k'. De vocaal is lang: ik schrijf 'oo' in de singularis).

400

 

Jij ....... op zondag.  (wassen)

wast



(De infinitief heeft een dubbele consonant in het midden 'ss' dus de vocaal is kort: ik schrijf 'a' in de singularis).

400

De man....... een cake.  (bakken)

bakt 


(De infinitief heeft een dubbele consonant in het midden 'kk' dus de vocaal is kort: ik schrijf 'a' in de singularis).

400

De man...... (vallen)

valt


(De infinitief heeft een dubbele consonant in het midden 'll' dus de vocaal is kort: ik schrijf 'a' in de singularis).

500

...... jij de man van Els? (kennen) 

Ken  (verbum + jij =geen 't') 


(De infinitief heeft een dubbele consonant in het midden 'nn' dus de vocaal is kort: ik schrijf 'e' in de singularis).

500

 Romulu Lukaku ......goed. (voetballen)

voetbalt 


(De infinitief heeft een dubbele consonant in het midden 'll' dus de vocaal is kort: ik schrijf 'a' in de singularis).

500

De man.......... (schaken)

schaakt 


(De infinitief heeft één consonant in het midden :'k'. De vocaal is lang: ik schrijf 'aa' in de singularis).

500

 

Usain Bolt ...... snel. (lopen)

loopt


(De infinitief heeft één consonant in het midden 'p' dus de vocaal is lang: ik schrijf 'oo' in de singularis).

500

 

Ik ....... het niet. (weten) 

weet 


(De infinitief heeft één consonant in het midden 't' dus de vocaal is lang: ik schrijf 'ee' in de singularis).