Hoe zeg je in het Spaans:
Ik heb in een hotel in Barcelona gewerkt
He trabajado en un hotel en Barcelona
Hoe begroet je in het Spaans in een formele brief?
Estimado/a señor/a
Apreciado/a señor/a
Ik ga dansen
voy a bailar
hoe heten: "onderwerp" en "voor" op een e-mail in het Spaans?
asunto - para
Er is/ er zijn
hay
Deze zomer heb ik niks gedaan
No he hecho nada este verano
of Este verano no he hecho nada
Hoe zeg je "ik heb in... gewerkt"
of "ik heb mijn diploma gekregen"
He trabajado en
He completado la diplomatura en (vak)
Dit weekend ga ik met mijn oma eten
Este fin de semana voy a comer con mi abuela
Vertaal: Ik kom uit [land]
soy de [land]
verbindingswoorden. Hoe zeg je: daarna
después, luego
Jullie hebben een tafel gekocht
(vosotros) habéis comprado una mesa
Hoe zou je iemand formeel overtuigen dat je de beste candidaat bent voor een vacatuur?
Creo que soy el/la mejor candidato/a para la posición porque...
tengo experiencia en...
hablo 4 idiomas
me gusta mucho trabajar con personas/gente...
Morgen ga ik ga niks doen
No voy a hacer nada mañana
Mañana no voy a hacer nada
Vertaal: Wat zijn je hobbies?
¿Cuáles son tus hobbies/aficiones?
uitgang -Ir werrkwoorden, of vervoeg het werkwoord "vivir"
o
es
e
imos
ís
en
Zij (meervoud) zijn naar Nederland gereist
Ellos/as han viajado a Holanda / Países Bajos
Hoe zeg je "ik zou graag manager van... worden"?
Manager- directo/a of gewoon manager
Me gustaría ser director(a)/manager de...
Jullie gaan Spaans leren vandaag
(Vosotros) vais a aprender español hoy
Hoy vais a aprender español
Hoe zeg je in het Spaans: Hoeveel kost de kamer?
¿Cuánto cuesta la habitación?
Y'all are going to have lunch at 11:50 in the morning.
Vosotros vais a tener el almuerzo a las doce menos diez de la mañana.
Maar wat heb je tijdens de vakantie gedaan?
¿Qué has hecho en las vacaciones?
Hoeveel ga ik verdienen?
hoeveel uren ga ik werken?
¿Cuánto (dinero) voy a ganar?
¿Cuántas horas voy a trabajar?
Zij (meervoud) gaan een bed kopen voor de kamer
(Ellos/as) van a comprar una cama para la habitación
Vertaal: Naar welke school ga je?
¿A qué escuela vas?
The teacher and I are going to have to work after school.
El maestro/la maestra y yo vamos a tener que trabajar después de la escuela.