Antwoord negatief op de vraag van de dokter.
Antwoord negatief op de vraag van de dokter.
Antwoord negatief op de vraag van de dokter.
Antwoord negatief op de vraag van de dokter.
Antwoord negatief op de vraag van de dokter.
100

Ben jij moe? 

Nee, ik ben niet moe.


(niet + adjectief 'moe') 

100

Ontbijt jij? 

Nee, ik ontbijt niet. 



(verbum + niet) 

100

Drink jij koffie? 

Nee, ik drink geen koffie.


(geen + substantief zonder artikel 'koffie')

100

Gaat het goed met jou? 

Nee, het gaat niet goed (met mij). 


niet + adjectief 'goed'.

100

Heb jij een vraag? 

Nee, ik heb geen vraag. 


(een > geen) 

200

Moet jij hoesten? 

Nee, ik moet niet hoesten. 


(verbum + niet) 

200

Rook jij? 


Nee, ik rook niet. 


(verbum + niet)

200

Moet je niezen? 

Nee, ik moet niet niezen. 


(verbum + niet)

200

Heb jij hoofdpijn? 

Nee, ik heb geen hoofdpijn. 


(geen + substantief zonder artikel 'hoofdpijn')

200

Ben je ziek? 

Nee, ik ben niet ziek. 


(niet + adjectief 'ziek')

300

Ga jij naar de  dokter? 

Nee, ik ga niet naar de dokter. 

300

Heb je pijn aan jouw schouder? 

Nee, ik heb geen pijn aan mijn schouder. 


(geen + substantief zonder artikel 'pijn')

300

Gebruik jij een neusspray? 

Nee, ik gebruik geen neusspray. 


(een> geen)

300

Eet jij gezond? 

Nee, ik eet niet gezond. 


(niet + adjectief 'gezond')

300

Eet jij 's morgens een boterham? 

Nee, ik eet 's morgens geen boterham. 


(een > geen) 

400

Heb jij koorts? 

Nee, ik heb geen koorts. 

(geen + substantief zonder artikel 'koorts')

400

Heb jij een klacht? 

Nee, ik heb geen klacht. 


(een > geen)

400

Ben je futloos? 



(futloos = geen energie) 

Nee, ik ben niet futloos. 


(niet + adjectief 'futloos')

400

Eet jij fruit? 

Nee, ik eet geen fruit. 


(geen + substantief zonder artikel 'fruit')

400

Neem jij een pilletje in? 

Nee, ik neem geen pilletje in. 


(een > geen)

500

Neem jij antibiotica in? 

Nee, ik neem geen antibiotica in. 


(geen + substantief zonder artikel 'antibiotica')

500

Ben jij verkouden? 

Nee, ik ben niet verkouden. 


(niet + adjectief 'verkouden') 

500

Ben jij zwanger?  

Is jouw vrouw/vriendin zwanger? 

Nee, ik ben niet zwanger.

Nee, mijn vrouw/vriendin is niet zwanger.


(niet + adjectief 'zwanger') 

500

Heb je een attest nodig voor jouw werk? 

Nee, ik heb geen attest nodig voor mijn werk. 


(een > geen) 

500

Kan je goed slapen? 

Nee, ik kan niet goed slapen. 


(niet + adjectief 'goed')