Bedenk een mening en een feit over de toetsweek
Bijv.
Mening: 'Ik vind de toetsweek erg spannend'
Feit: 'De toetsweek begint op donderdag 14 december'
Noem een synoniem van 'eten'
Bikken, bunkeren, dineren, kanen, nuttigen, nassen, oppeuzelen, schransen, tafelen, vreten, verorberen
Vul in 'ei' of 'ij':
n__ging
verw__ten
font__n
neiging
verwijten
fontein
Bedenk een bijvoeglijk naamwoord bij 'toets'
Bijvoorbeeld 'de moeilijke toets'
Hoort de persoonsvorm ook bij het werkwoordelijk gezegde?
Ja
Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord 'echter'?
Tegenstellend tekstverband
Noem een synoniem van 'leerling'
Noem een voorbeeld van een sterk werkwoord
Bijv. kopen, lijden, zenden, zullen, gaan
Met welke 3 trucjes kun je controleren of iets een zelfstandig naamwoord is?
1. Zet er een lidwoord voor
2. Maak er meervoud van
3. Maak er een verkleinwoord van
Met welk trucje vind je het lijdend voorwerp?
Wie/wat + gezegde + onderwerp
Noem 3 signaalwoorden van het opsommend verband.
Ten eerste, ook, tevens, om te beginnen, verder, bovendien, daarnaast, niet alleen ... maar ook, zowel ... als, ten slotte
Wat is de betekenis van 'desastreus'?
Rampzalig
Hoe schrijf je het meervoud van 'baby'?
Baby's
Hoeveel voorzetsels staan er in deze zin:
Tijdens wiskunde keek ik op mijn telefoon of de docent het huiswerk van Nederlands al op Magister had gezet.
4 (tijdens, op, van, op)
Benoem het volledige stappenplan van zinsontleding
1. Persoonsvorm
2. Zinsdeelstrepen
3. Werkwoordelijk gezegde
4. Onderwerp
5. Lijdend voorwerp
Wat zijn de drie stappen van de moeilijkewoordenwijzer?
1. Afvragen of het woord wel belangrijk is
2. De betekenis proberen af te leiden uit de context
3. Het woord opzoeken
Wat is de betekenis van 'het immuunsysteem'?
Het afweersysteem van het lichaam tegen ziektes
Hoe schrijf je het meervoud van 'neusspray'?
Welke 2 trucjes kun je gebruiken om te controleren of iets een voorzetsel is?
1. Je plaatst het voor 'de kooi', bijv. op de kooi, in de kooi, achter de kooi etc.
2. Je plaatst het voor 'het feest', bijv. voor het feest, na het feest, tijdens het feest etc.
Welke twee zaken horen bij de werkwoordelijke rest, terwijl ze zelf geen werkwoord zijn?
Het splitsbaar deel van het werkwoord (bijv. 'uit' in 'hij slaapt uit')
'te' of 'aan het' voor het hele werkwoord
Noem 3 manieren waarop je de betekenis van een woord kunt afleiden uit de context.
* Kijken of er een omschrijving gegeven wordt
* Kijken of er een voorbeeld gegeven wordt
* Kijken of er een synoniem genoemd wordt
* Kijken of er een woord genoemd wordt dat het tegenovergestelde betekent
1. De gerichte aandacht
2. De hoeveelheid van een stof in een andere stof
Geef een voorbeeld van een woord dat twee meervoudsvormen heeft.
Bijv. groente, seconde, gedachte, methode
Waarom is 'op' geen voorzetsel in deze zin?
'Jij eet altijd alle koekjes op!'
Omdat het onderdeel van het werkwoord 'opeten' is en dus geen plaats aangeeft. Het staat ook alleen in de zin en een voorzetsel is altijd onderdeel van een groter zinsdeel.
Waarom is 'in de tuin' geen lijdend voorwerp in de zin 'Ruud is in de tuin aan het werken'?
Omdat 'in' een voorzetsel is en een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel