Maak een goede vraag en antwoord met 'graag' of 'lekker'.
Maak een goede vraag en antwoord met 'graag' of 'lekker'.
Maak een goede vraag en antwoord met frequentie
Maak een goede vraag en antwoord met frequentie
100


V:  Vind jij chocolade lekker? / Eet jij graag chocolade?


A: + Ja, ik vind chocolade lekker. / Ja, ik eet graag chocolade.

- Nee, ik vind chocolade niet lekker. / Nee, ik eet niet graag chocolade.

100


V:  Vind jij taart lekker? / Eet jij graag taart?


A: + Ja, ik vind taart lekker. / Ja, ik eet graag taart.

- Nee, ik vind taart niet lekker. / Nee, ik eet niet graag taart.

100


V: Hoe vaak drink jij koffie? / Drink jij vaak koffie?


A: Ik drink altijd /elke dag/alle dagen koffie.

Ik drink meestal (bijna elke dag) koffie. 

Ik drink vaak (2-3 keer per week) koffie.

Ik drink soms (1 keer per week) koffie. 

Ik drink nooit koffie.

100


V: Hoe vaak drink jij thee? / Drink jij vaak thee?


A: Ik drink altijd /elke dag/alle dagen thee.

Ik drink meestal (bijna elke dag) thee. 

Ik drink vaak (2-3 keer per week) thee.

Ik drink soms (1 keer per week) thee. 

Ik drink nooit thee.

200


V:  Vind jij melk lekker? / Drink jij graag melk?


A: + Ja, ik vind melk lekker. / Ja, ik drink graag melk.

- Nee, ik vind melk niet lekker. / Nee, ik drink niet graag melk.

200


V:  Vind jij (bruis)water lekker? / Drink jij graag (bruis)water ?


A: + Ja, ik vind (bruis)water lekker. / Ja, ik drink graag (bruis)water .

- Nee, ik vind (bruis)water niet lekker. / Nee, ik drink niet graag (bruis)water .

200

 (alcohol)

V: Hoe vaak drink jij alcohol? / Drink jij vaak alcohol?


A: Ik drink altijd /elke dag/alle dagen alcohol.

Ik drink meestal (bijna elke dag) alcohol. 

Ik drink vaak (2-3 keer per week) alcohol.

Ik drink soms (1 keer per week) alcohol. 

Ik drink nooit alcohol.

200


V: Hoe eet jij yoghurt? / Eet jij vaak yoghurt?


A: Ik eet altijd /elke dag/alle dagen yoghurt.

Ik eet meestal (bijna elke dag) yoghurt. 

Ik eet vaak (2-3 keer per week) yoghurt.

Ik eet soms (1 keer per week) yoghurt. 

Ik eet nooit yoghurt.

300


V:  Vind jij druiven lekker? / Eet jij graag druiven ?


A: + Ja, ik vind druiven lekker. / Ja, ik eet graag druiven .

- Nee, ik vind druiven niet lekker. / Nee, ik eet niet graag druiven .

300


V:  Vind jij (rode) paprika lekker? / Eet jij graag (rode) paprika ?


A: + Ja, ik vind (rode) paprika lekker. / Ja, ik eet graag (rode) paprika .

- Nee, ik vind (rode) paprika niet lekker. / Nee, ik eet niet graag (rode) paprika .

300


V: Hoe eet jij brood? / Eet jij vaak brood?


A: Ik eet altijd /elke dag/alle dagen brood.

Ik eet meestal (bijna elke dag) brood. 

Ik eet vaak (2-3 keer per week) brood.

Ik eet soms (1 keer per week) brood. 

Ik eet nooit brood.

300


V: Hoe eet jij vis? / Eet jij vaak vis?


A: Ik eet altijd /elke dag/alle dagen vis.

Ik eet meestal (bijna elke dag) vis. 

Ik eet vaak (2-3 keer per week) vis.

Ik eet soms (1 keer per week) vis. 

Ik eet nooit vis.

400


V:  Vind jij frisdrank lekker? / Drink jij graag frisdrank ?


A: + Ja, ik vind frisdrank lekker. / Ja, ik drink graag frisdrank .

- Nee, ik vind frisdrank niet lekker. / Nee, ik drink niet graag frisdrank .

400


V:  Vind jij fruitsap (sinaasappelsap) lekker? / Drink jij graag fruitsap (sinaasappelsap)?


A: + Ja, ik vind fruitsap (sinaasappelsap)lekker. / Ja, ik drink graag fruitsap (sinaasappelsap).

- Nee, ik vind fruitsap (sinaasappelsap)niet lekker. / Nee, ik drink niet graag fruitsap (sinaasappelsap).

400


V: Hoe eet jij chips? / Eet jij vaak chips?


A: Ik eet altijd /elke dag/alle dagen chips.

Ik eet meestal (bijna elke dag) chips. 

Ik eet vaak (2-3 keer per week) chips.

Ik eet soms (1 keer per week) chips. 

Ik eet nooit chips.

400


V: Hoe eet jij fruit? / Eet jij vaak fruit?


A: Ik eet altijd /elke dag/alle dagen fruit.

Ik eet meestal (bijna elke dag) fruit. 

Ik eet vaak (2-3 keer per week) fruit.

Ik eet soms (1 keer per week) fruit. 

Ik eet nooit fruit.

500


V:  Vind jij bloemkool lekker? / Eet jij graag bloemkool ?


A: + Ja, ik vind bloemkool lekker. / Ja, ik eet graag bloemkool .

- Nee, ik vind bloemkool niet lekker. / Nee, ik eet niet graag bloemkool .

500


V:  Vind jij gehakt lekker? / Eet jij graag gehakt ?


A: + Ja, ik vind gehakt lekker. / Ja, ik eet graag gehakt .

- Nee, ik vind gehakt niet lekker. / Nee, ik eet niet graag gehakt .

500

 (choco)

V: Hoe eet jij choco? / Eet jij vaak choco?


A: Ik eet altijd /elke dag/alle dagen choco.

Ik eet meestal (bijna elke dag) choco. 

Ik eet vaak (2-3 keer per week) choco.

Ik eet soms (1 keer per week) choco. 

Ik eet nooit choco.

500

(koffiekoeken)

V: Hoe eet jij koffiekoeken? / Eet jij vaak koffiekoeken?


A: Ik eet altijd /elke dag/alle dagen koffiekoeken.

Ik eet meestal (bijna elke dag) koffiekoeken. 

Ik eet vaak (2-3 keer per week) koffiekoeken.

Ik eet soms (1 keer per week) koffiekoeken. 

Ik eet nooit koffiekoeken.