Ik kook gezond.
Ik kookte gezond.
Jij poetst elke dag.
Jij poetste elke dag.
De koning doet de was.
De president deed de was.
Miss België belt.
Miss België belde.
De kinderen spelen voetbal.
De kinderen speelden voetbal.
Ik ben ziek.
Ik was ziek.
Heb jij een auto?
Had jij een auto?
De koning is te laat.
De koning was te laat.
Miss België heeft honger.
Miss België had honger.
De kinderen fietsen.
De kinderen fietsten.
Ik schrijf een kaartje.
Ik schreef een kaartje.
Jij strijkt jouw kleren.
Jij streek jouw kleren.
De koning rijdt met de auto.
De koning reed met de auto.
Miss België kijkt naar tv.
Miss België keek naar tv.
De kinderen krijgen een kus.
De kinderen kregen een kus.
Ik ga naar huis.
Ik ging naar huis.
Eet jij graag taart?
At jij graag taart?
De koning geeft een speech.
De koning gaf een speech.
Miss België wint een prijs.
Miss België won een prijs.
De kinderen trekken aan het touw.
De kinderen trokken aan het touw.
Ik weet het niet!
Ik wist het niet!
Jij koopt een nieuwe jas.
Jij kocht een nieuwe jas.
De koning staat vroeg op.
De koning stond vroeg op.
Miss België loopt weg.
Miss België liep weg.
De kinderen verliezen het spel.
De kinderen verloren het spel.