Kijk naar de foto.
Antwoord op de vragen.
Kijk naar de foto.
Antwoord op de vragen.
Kijk naar de foto.
Antwoord op de vragen.
Kijk naar de foto.
Antwoord op de vragen.
100

  Wat doet hij? 

Hij zwemt. 

100

 Wat doet hij?

Hij kookt. 

100

 Wat doet Linde?

Zij fietst. 

100

Wat doet de man?

Hij wast.

200

 Wat doen de meisjes?

Zij voetballen.

Zij spelen voetbal.

200

 Wat doen de mensen?

Zij winkelen.

200

 Wat doen zij?

Zij dansen.

200

 

Wat doen de meisjes?

Zij spelen tennis. 

Zij tennissen. 

300

 Wat doet de jongen?

Hij luistert naar de radio.


300

 Wat doen zij?

Zij gaan op restaurant.  

300

 Wat doen de mannen?

Zij gaan op café.

300

 Wat doet de jongen?

Hij kijkt naar tv.

400

 Wat doet Anna?

Zij poetst.

400

 Wat doet de familie Peeters?

Zij wandelen. 

400

 Wat doen de vrouwen?


Zij gaan naar de cinema.


400

 Wat doet de vrouw? 

Zij strijkt. 

500

 Wat doet hij?

Hij stofzuigt. 

500

 Wat doet Mark?

Hij doet boodschappen. 

500

 Wat doen de kinderen?

Zij lezen de krant.