Vraag: jij + wat + doen + op maandag?
Vraag: Wat doe jij op maandag?
Antwoord: Ik + verbum + rest (bv. 'op maandag studeer ik Nederlands').
Alternatief: Op maandag + verbum + Subject + rest (bv. 'Op maandag studeer ik Nederlands').
Vraag: jij + voetballen + graag?
Vraag: Voetbal jij graag?
Antwoord: Ja, ik voetbal graag / nee, ik voetbal niet graag.
Alternatief: Ja, ik speel graag voetbal / nee, ik speel niet graag voetbal.
Vraag: jij + poetsen + tanden + elke dag?
Vraag: Poets jij elke dag je tanden?
Antwoord: Ja, ik poets elke dag mijn tanden / nee, ik poets niet elke dag mijn tanden.
Alternatief: Ja, ik poets mijn tanden elke dag / nee, ik poets mijn tanden niet elke dag.
Vraag: jij + tv kijken + in het weekend?
Vraag: Kijk jij tv in het weekend?
Antwoord: Ja, ik kijk tv in het weekend. / Nee, ik kijk geen tv in het weekend.
Vraag: jij + houden van + wandelen?
Vraag: Hou jij van wandelen?
Antwoord: Ja, ik hou van wandelen. / Nee, ik hou niet van wandelen.
Vraag: jij + kijken + Netflix + in het weekend?
Vraag: Kijk jij Netflix in het weekend?
Antwoord: Ja, ik kijk Netflix in het weekend. / Nee, ik kijk geen Netflix in het weekend.
Vraag: jij + luisteren + naar de radio + soms?
Vraag: Luister jij soms naar de radio?
Antwoord: Ja, ik luister soms naar de radio. / Nee, ik luister nooit / bijna nooit / zelden / ... naar de radio.
Vraag: jij + tennis + spelen + elke week?
Vraag: Speel jij elke week tennis?
Antwoord: Ja, ik speel welke week tennis. / Nee, ik speel niet elke week tennis.
Vraag: jij + poetsen + hoe vaak?
Vraag: Hoe vaak poets jij?
Antwoord: Ik poets dagelijks / wekelijks / nooit / bijna elke dag / soms / ...
Alternatief: dagelijks / wekelijks / ... poets ik.
Vraag: Jij + lijken op + je moeder?
Vraag: Lijk jij op je moeder?
Antwoord: Ja, ik lijk op mijn moeder. / Nee, ik lijk niet op mijn moeder.
Vraag: jij + opstaan + hoe laat?
Antwoord: start met 'om ...'
Vraag: Hoe laat sta jij op?
Antwoord: om ... uur sta ik op.
Vraag: jij + gaan + naar je werk + hoe laat?
Antwoord: start met 'om ...'
Vraag: Hoe laat ga jij naar het werk?
Antwoord: Om ... uur ga ik naar het werk.
Vraag: jij + thuiskomen + hoe laat?
Antwoord: start met 'om ...'
Vraag: Hoe laat kom jij thuis?
Antwoord: Om ... uur kom ik thuis.
Vraag: jij + dansen + graag?
Vraag: Dans jij graag?
Antwoord: Ja, ik dans graag. / Nee, ik dans niet graag.
Vraag: Jij + goed kunnen + tekenen?
Vraag: Kan jij goed tekenen?
Antwoord: Ja, ik kan goed tekenen. / Nee, ik kan niet goed tekenen.
Vraag: jij + doen + boodschappen + graag?
Antwoord: start met 'boodschappen ...'
Vraag: Doe jij graag boodschappen?
Antwoord: Ja, boodschappen doe ik graag. / Nee, boodschappen doe ik niet graag.
Vraag: jij + wat + doen + elke avond?
Antwoord: start met 'elke avond ...'
Vraag: Wat doe jij elke avond?
Antwoord: Elke avond ... ik ... (bv. 'Elke avond kijk ik naar een serie op Netflix')
Vraag: Hoeveel uur + studeren + jij + Nederlands + in de week?
Antwoord: start met 'in de week ...'
Vraag: Hoeveel uur studeer jij Nederlands in de week?
Antwoord: In de week studeer ik ... uur Nederlands.
Vraag: Hoeveel minuten + jouw tanden + jij + poetsen + 's morgens?
Antwoord: start met: 's morgens ...
Vraag: Hoeveel minuten poets jij jouw tanden per dag?
Antwoord: 's Morgens poets ik mijn tanden ... minuten.
Vraag: Jij + graag + eten?
Vraag: Wat eet jij graag?
Antwoord: Ik eet graag ...
Vraag: Jij + lijken op + wie?
Antwoord: Start met 'op ...'
Vraag: Op wie lijk jij?
Antwoord: Op [...] lijk ik.
Vraag: Wat + je moeder + graag + doen?
Vraag: Wat doet je moeder graag?
Antwoord: Mijn moeder + verbum + graag.
Vraag: Je vader + goed kunnen + wat?
Antwoord: start met 'hij'
Vraag: Wat kan je vader goed?
Antwoord: Hij kan goed ...
Vraag: op wie + jij + lijken?
Antwoord: start met 'op ...'
Vraag: Op wie lijk jij?
Antwoord: 'Op ... lijk ik'
Vraag: Je ouders + goed kunnen + cakes + bakken?
Antwoord: start met 'cakes ...'
Vraag: Kunnen je ouders goed cakes bakken?
Antwoord: Cakes kunnen zij goed bakken / Cakes kunnen zij niet goed bakken.