een douche nemen
Heb je gisteren een douche genomen?
Ja, ik heb gisteren een douche genomen.
Nee, ik heb gisteren geen douche genomen.
boodschappen doen
Heb je gisteren boodschappen gedaan?
Ja, ik heb gisteren boodschappen gedaan.
Nee, ik heb gisteren geen boodschappen gedaan.
een liedje zingen
Heb je gisteren een liedje gezongen?
Ja, ik heb gisteren een liedje gezongen.
Nee, ik heb gisteren geen liedje gezongen.
naar de cinema gaan
Ben jij gisteren naar de cinema gegaan?
Ja, ik ben gisteren naar de cinema gegaan.
Nee, ik ben gisteren niet naar de cinema gegaan.
chocolade eten
Heb jij gisteren chocolade gegeten?
Ja, ik heb gisteren chocolade gegeten.
Nee, ik heb gisteren geen chocolade gegeten.
een museum bezoeken
Ja, ik heb gisteren een museum bezocht.
Nee, ik heb gisteren geen museum bezocht.
de ramen wassen
Heb jij gisteren de ramen gewassen?
Ja, ik heb gisteren de ramen gewassen.
Nee, ik heb gisteren de ramen niet gewassen.
een taart bakken
Heb je gisteren een taart gebakken?
Ja, ik heb gisteren een taart gebakken.
Nee, ik heb gisteren geen taart gebakken.
thuis blijven
Ben jij gisteren thuis gebleven?
Ja, ik ben gisteren thuis gebleven.
Nee, ik ben gisteren niet thuis gebleven.
voor 7 uur opstaan
Ben jij gisteren voor 7 uur opgestaan?
Ja, ik ben gisteren voor 7 uur opgestaan.
Nee, ik ben gisteren niet voor 7 uur opgestaan.
met de auto rijden
Heb jij gisteren met de auto gereden?
Ja, ik heb gisteren met de auto gereden.
Nee, ik heb gisteren niet met de auto gereden.
de borden afwassen
Heb je gisteren de borden afgewassen?
Ja, ik heb gisteren de borden afgewassen.
Nee, ik heb gisteren de borden niet afgewassen.
een marathon lopen
Heb jij gisteren een marathon gelopen?
Ja, ik heb gisteren een marathon gelopen.
Nee, ik heb gisteren geen marathon gelopen.
een t-shirt dragen
Heb jij gisteren een t-shirt gedragen?
Ja, ik heb gisteren een t-shirt gedragen.
Nee, ik heb gisteren geen t-shirt gedragen.
een sms verzenden
Heb jij gisteren een sms verzonden?
Ja, ik heb gisteren een sms verzonden.
Nee, ik heb gisteren geen sms verzonden.
de planten water geven
Heb jij gisteren de planten water gegeven?
Ja, ik heb gisteren de planten water gegeven.
Nee, ik heb gisteren de planten geen water gegeven.
je gsm opladen
Heb jij gisteren je gsm opgeladen?
Ja, ik heb mijn gsm opgeladen.
Nee, ik heb mijn gsm niet opgeladen.
in het Nederlands schrijven
Heb jij gisteren in het Nederlands geschreven?
Ja, ik heb gisteren in het Nederlands geschreven.
Nee, ik heb gisteren niet in het Nederlands geschreven.
koffie drinken
Heb jij gisteren koffie gedronken?
Ja, ik heb gisteren koffie gedronken.
Nee, ik heb gisteren geen koffie gedronken.
een cadeautje krijgen
Heb je gisteren een cadeautje gekregen?
Ja, ik heb een cadeautje gekregen.
Nee, ik heb geen cadeautje gekregen.
zwemmen
Heb jij gisteren gezwommen?
Ja, ik heb gisteren gezwommen.
Nee, ik heb gisteren niet gezwommen.
een bord breken
Heb jij gisteren een bord gebroken?
Ja, ik heb gisteren een bord gebroken.
Nee, ik heb gisteren geen bord gebroken.
nieuwe kleren kopen
Heb jij gisteren nieuwe kleren gekocht?
Ja, ik heb gisteren nieuwe kleren gekocht.
Nee, ik heb gisteren geen nieuwe kleren gekocht.
naar een serie kijken
Heb jij gisteren naar een serie gekeken?
Ja, ik heb gisteren naar serie gekeken
Nee, ik heb gisteren niet naar een serie gekeken.
een boek lezen
Heb jij gisteren een boek gelezen?
Ja, ik heb gisteren een boek gelezen.
Nee, ik heb gisteren geen boek gelezen.