Lezen
Woorden
Spelling
Grammatica woordsoorten
Grammatica zinsdelen
100

Geef 2 voorbeelden van een tekst die amuseren als tekstdoel heeft 

Leesboek, stripverhaal

100

Aantonen

Bewijzen

100

Welk woord is fout gespeld? 


interessant 

onmiddelijk 

abonnement 

onmiddelijk --> onmiddellijk 

100

Maak een zin met zowel een persoonlijk voornaamwoord als een bezittelijk voornaamwoord erin. 

Ik heb gisteren jouw rekenmachine geleend. 

100

Hoe weet je of je te maken hebt met een samengestelde zin? 

Door de zin van tijd te veranderen. De persoonsvormen veranderen dan. Als dat er 2 of meer zijn, heb je te maken met een samengestelde zin. 

200

Geef 3 voorbeelden van een tekst die informeren als tekstdoel heeft. 

Bijv. nieuwsbericht, schoolboektekst, schematische samenvatting, instructie, recept, handleiding, gebruiksaanwijzing

200

Energiek

Krachtig

200

Maak van de werkwoorden voltooid deelwoorden:

We hebben de hoofdprijs [winnen]. 

Heb jij je huiswerk [maken]? 

Op vakantie hebben we elke dag [zwemmen]. 

Gewonnen 

Gemaakt 

Gezwommen

200

Noem de 5 nevenschikkende voegwoorden

En, want, maar, of, dus

200

Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden? 

Aan/voor wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

300

Maak zelf een zin waarin een signaalwoord van het uitleggend tekstverband voorkomt. 

Bijv. Ik bespeel veel verschillende instrumenten, onder andere piano, gitaar en trompet. 

of 

Hij gooit de handdoek in de ring, dat wil zeggen dat hij opgeeft. 

300

Relativeren

Inzien dat iets niet zo belangrijk is

300

Maak van de volgende woorden verkleinwoorden: 

Menu

Opa

Bikini

Menuutje

Opaatje

Bikinietje 

300

''Jouw'' kan nooit een persoonlijk voornaamwoord zijn. Hoe weet je dat zonder naar de zin te kijken?

Als er een -w achter staat is het bezittelijk, zonder -w is het persoonlijk. 

300

Hoe weet je of je te maken hebt met een onderschikking?

Bij een onderschikking bestaat de zin uit een hoofdzin en een bijzin. 

Kijk naar ow en pv. Staan deze naast elkaar? dan is het een hoofdzin. Staan pv en ow niet naast elkaar? dan is het een bijzin.
Ook kun je het vaak zien aan het voegwoord. 

400

Noem 3 signaalwoorden van het uitleggend verband 

Bijvoorbeeld, dat wil zeggen, met andere woorden, onder andere, zoals

400

Natuur (2 betekenissen!)

1. Aangeboren eigenschap

2. Planten- en dierenwereld

400

Maak van de werkwoorden voltooid deelwoorden:

Heeft hij het je niet [vertellen]? 

Wat is er [gebeuren]? 

We hebben de lesstof vaak [herhalen]. 

Verteld

Gebeurd 

Herhaald 

400

Noem 3 woorden die zowel PSV als BZV kunnen zijn (zonder van vorm te veranderen)

jullie, ons, je

400

Staat voor elk meewerkend voorwerp het voorzetsel 'aan' of 'voor'? Leg je antwoord uit!

Nee, niet altijd. Soms staat het er niet bij, maar dan kun je het er wel bij denken. Als 'aan' of 'voor' er wel bij staat, moet je het ook weg kunnen denken. 

500

Aan welke 5 onderdelen van een tekst kun je het leespubliek afleiden? 

Bron, onderwerp, taalgebruik, aanspreekvorm, afbeeldingen

500

Chemie (2 betekenissen!)

1. Wetenschap die stoffen en hun reacties onderzoekt

2. Aantrekkingskracht of liefde

500

Maak van de volgende woorden verkleinwoorden: 

Cowboy

Baby 

Hobby

Cowboytje

Baby'tje 

Hobby'tje 

500

Geef 2 voorbeeldzinnen met ''of'' als voegwoord: in de ene zin is ''of'' een onderschikkend voegwoord en in de andere zin een nevenschikkend voegwoord

Bijv.

Kun je vanmiddag afspreken of heb je voetbaltraining (nevenschikkend)

Ik weet nog niet zeker of ik vanmiddag kan afspreken (onderschikkend)

500

Waarom is ''voor de ingang van de school'' geen meewerkend voorwerp in deze zin? 

Ik wachtte voor de ingang van de school op hem.

Omdat je ''voor'' plaats aangeeft (meewerkend voorwerp geeft geen plaats aan) en omdat je het niet kunt weglaten.

M
e
n
u