De student ...... zijn naam. (spellen)
spelt
(De infinitief heeft een dubbele consonant in het midden: 'll' dus de vocaal is kort: ik schrijf 'e' in de singularis).
De voetballer ....... (koppen)
kopt
(De infinitief heeft een dubbele consonant in het midden 'pp' dus de vocaal is kort: ik schrijf 'o' in de singularis).
Ik....... geen Arabisch. (spreken)
spreek
(De infinitief heeft één consonant in het midden 'k' dus de vocaal is lang: ik schrijf 'ee' in de singularis).
Wij ....... in België. (wonen)
wonen (wij = infinitief)
De studenten ......... uit 11 (elf) verschillende landen. (komen)
komen (infinitief)
Hij ........ vier talen. (spreken)
spreekt
(De infinitief heeft één consonant in het midden 'k' dus de vocaal is lang: ik schrijf 'ee' in de singularis).
Ella ....... in Brussel. (wonen)
woont
(De infinitief heeft één consonant in het midden 'n' dus de vocaal is lang: ik schrijf 'oo' in de singularis).
Ik ........ mijn naam. (spellen)
spel
(De infinitief heeft een dubbele consonant in het midden 'll' dus de vocaal is kort: ik schrijf 'e' in de singularis).
Welke talen .......jij? (spreken)
spreek (verbum + jij =geen 't')
(De infinitief heeft één consonant in het midden 'k' dus de vocaal is lang: ik schrijf 'ee' in de singularis).
Hoe........ je dat? (spellen)
spel (verbum + jij =geen 't')
(De infinitief heeft een dubbele consonant in het midden 'll' dus de vocaal is kort: ik schrijf 'e' in de singularis).
De man ...... op een stoel. (zitten)
zit
(De infinitief heeft een dubbele consonant in het midden 'tt' dus de vocaal is kort: ik schrijf 'i' in de singularis).
De kinderen ....... in het park. (spelen)
spelen (infinitief)
De meisjes ...... in de auto (zitten).
zitten (infinitief)
De man en de vrouw ........ Nederlands. (studeren)
studeren (infinitief)
Hij....... gitaar. (spelen)
speelt.
(De infinitief heeft één consonant in het midden 'l' dus de vocaal is lang: ik schrijf 'ee' in de singularis).
Kim Clijsters ...... goed. (tennissen)
tennist
(De infinitief heeft een dubbele consonant in het midden 'ss' dus de vocaal is kort: ik schrijf 'i' in de singularis).
De vrouw ...... elke dag. (koken)
kookt
(De infinitief heeft één consonant in het midden :'k'. De vocaal is lang: ik schrijf 'oo' in de singularis).
Jij ....... op zondag. (wassen)
wast
(De infinitief heeft een dubbele consonant in het midden 'ss' dus de vocaal is kort: ik schrijf 'a' in de singularis).
De man....... een cake. (bakken)
bakt
(De infinitief heeft een dubbele consonant in het midden 'kk' dus de vocaal is kort: ik schrijf 'a' in de singularis).
De man...... (vallen)
valt
(De infinitief heeft een dubbele consonant in het midden 'll' dus de vocaal is kort: ik schrijf 'a' in de singularis).
...... jij de man van Els? (kennen)
Ken (verbum + jij =geen 't')
(De infinitief heeft een dubbele consonant in het midden 'nn' dus de vocaal is kort: ik schrijf 'e' in de singularis).
Romulu Lukaku ......goed. (voetballen)
voetbalt
(De infinitief heeft een dubbele consonant in het midden 'll' dus de vocaal is kort: ik schrijf 'a' in de singularis).
De man.......... (schaken)
schaakt
(De infinitief heeft één consonant in het midden :'k'. De vocaal is lang: ik schrijf 'aa' in de singularis).
Usain Bolt ...... snel. (lopen)
loopt
(De infinitief heeft één consonant in het midden 'p' dus de vocaal is lang: ik schrijf 'oo' in de singularis).
Ik ....... het niet. (weten)
weet
(De infinitief heeft één consonant in het midden 't' dus de vocaal is lang: ik schrijf 'ee' in de singularis).