vraag: Wat is jouw (voor)naam? / Hoe heet jij?
antwoord: Mijn (voor)naam is ....
Ik heet ...
vraag: Heb jij kinderen?
antwoord: + Ja, ik heb .... kinderen.
- Nee, ik heb geen kinderen.
vraag: Wat is jouw e-mailadres?
antwoord: Mijn e-mailadres is ...
duur Nederlandse les?
vraag: Hoelang duurt de Nederlandse les?
antwoord: De les duurt van 9u tot 12u25.
De les duurt 3u en 25 minuten.
(land)
vraag: Uit welk land kom jij?
antwoord: Ik kom uit [land].
vraag: Ben jij getrouwd?
antwoord: + Ja, ik ben getrouwd.
- Nee, ik ben niet getrouwd.
(beroep)
vraag: Wat is jouw beroep?
antwoord: Mijn beroep is...
vraag: Hoe groot ben jij?
antwoord: Ik ben 1 meter .... (centimeter).
vraag: Welke taal/talen spreek jij?
antwoord: Ik spreek [talen] .
naar het werk?
vraag: Hoe kom jij naar het werk?
antwoord:
Ik kom met de bus/trein/auto/tram naar het werk.
Ik kom te voet naar het werk.
(leeftijd)
vraag: Hoe oud ben jij?
antwoord: Ik ben .... jaar oud.
(uur opstaan)
vraag: Hoe laat sta jij op?
antwoord: Ik sta om .... uur op.
vraag: Waar woon jij?
antwoord: Ik woon in [stad].
vraag: Wanneer verjaar jij? / Wanneer ben jij jarig?
antwoord: Ik verjaar/ben jarig op [dag] [maand] .
(geboortedatum)
vraag: Wanneer ben jij geboren?
antwoord: Ik ben geboren op [dag] [maand][jaar].
jouw ?
vraag: Hoeveel kosten jouw schoenen?
antwoord: Mijn schoenen kosten... euro.
(periode in België)
vraag: Hoelang woon/ben jij (al) in België?
antwoord: Ik woon nog maar .... in België.
Ik woon al .... in België.
(uur een douche nemen)
vraag: Hoe laat neem jij een douche?
antwoord: Ik neem een douche om ... uur.
(uur gaan slapen)
vraag: Hoe laat gij jij slapen?
antwoord: Ik ga om ... uur slapen.
(voornaam vader/papa)
vraag: Hoe heet jouw vader? / Wat is jouw vaders (voor)naam?
antwoord: Mijn vader heet... / Mijn vaders (voor)naam is...