onvoltooid tijd
Vocabulaire carta formal
ir a bijkomende toekomst
vocabulaire carta informal
gramática algemeen
100

Hoe zeg je in het Spaans: 

Ik heb in een hotel in Barcelona gewerkt

He trabajado en un hotel en Barcelona

100

Hoe begroet je in het Spaans in een formele brief?

Estimado/a señor/a
Apreciado/a señor/a

100

Ik ga dansen

voy a bailar

100

hoe heten: "onderwerp" en "voor" op een e-mail in het Spaans? 

asunto - para

100

Er is/ er zijn

hay

200

Deze zomer heb ik niks gedaan

No he hecho nada este verano 

of Este verano no he hecho nada

200

Hoe zeg je "ik heb in... gewerkt" 

of "ik heb mijn diploma gekregen"

He trabajado en 

He completado la diplomatura en (vak)

200

Dit weekend ga ik met mijn oma eten

Este fin de semana voy a comer con mi abuela

200

Vertaal: Ik kom uit [land]

soy de [land] 

200

verbindingswoorden. Hoe zeg je: daarna

después, luego

300

Jullie hebben een tafel gekocht

(vosotros) habéis comprado una mesa

300

Hoe zou je iemand formeel overtuigen dat je de beste candidaat bent voor een vacatuur?

Creo que soy el/la mejor candidato/a para la posición porque... 

tengo experiencia en... 

hablo 4 idiomas

me gusta mucho trabajar con personas/gente...

300

Morgen ga ik ga niks doen 

No voy a hacer nada mañana

Mañana no voy a hacer nada

300

Vertaal: Wat zijn je hobbies?

¿Cuáles son tus hobbies/aficiones?

300

uitgang -Ir werrkwoorden, of vervoeg het werkwoord "vivir"

o

es

e

imos

ís 

en

400

Zij (meervoud) zijn naar Nederland gereist

Ellos/as han viajado a Holanda / Países Bajos

400

Hoe zeg je "ik zou graag manager van... worden"?

Manager- directo/a of gewoon manager

Me gustaría ser director(a)/manager de... 

400

Jullie gaan Spaans leren vandaag

(Vosotros) vais a aprender español hoy

Hoy vais a aprender español

400

Hoe zeg je in het Spaans: Hoeveel kost de kamer?

¿Cuánto cuesta la habitación?

400

Y'all are going to have lunch at 11:50 in the morning.

Vosotros vais a tener el almuerzo a las doce menos diez de la mañana.

500

Maar wat heb je tijdens de vakantie gedaan?

¿Qué has hecho en las vacaciones?

500
Stel 2 vragen: 

Hoeveel ga ik verdienen?

hoeveel uren ga ik werken?

¿Cuánto (dinero) voy a ganar?

¿Cuántas horas voy a trabajar?


500

Zij (meervoud) gaan een bed kopen voor de kamer

(Ellos/as) van a comprar una cama para la habitación

500

Vertaal: Naar welke school ga je?

¿A qué escuela vas?

500

The teacher and I are going to have to work after school.

El maestro/la maestra y yo vamos a tener que trabajar después de la escuela.

M
e
n
u