Wat scheelt er met de man?
Hij heeft hoofdpijn.
Wat scheelt er met de vrouw?
Zij heeft tandpijn.
Wat scheelt er met de vrouw?
Zij heeft keelpijn.
Wat scheelt er met de man en de vrouw?
Zij hebben rugpijn.
Wat scheelt er met de jongens?
Zij hebben buikpijn.
Wat scheelt er met jou?
Wat scheelt er met de mensen?
Zij moeten hoesten.
Wat scheelt er met de man?
Hij heeft nekpijn.
Wat scheelt er met jou?
Ik heb pijn aan mijn knie.
Wat scheelt er met de vrouw?
Zij heeft pijn aan haar schouder.
Wat scheelt er met de man?
Hij heeft pijn aan zijn oog.
Wat scheelt er met de vrouw?
Zij moet niezen.
Wat scheelt er met Bart en An?
Zij zijn verkouden.
Wat scheelt er met jou?
Ik heb pijn aan mijn arm.
Wat scheelt er met de jongen?
Hij heeft pijn aan zijn voet.
Wat scheelt er met de mannen?
Zij hebben pijn aan hun been.