niet of geen?
niet of geen?
niet of geen?
niet of geen?
niet of geen?
100

Zie je de zon vaak? 

Nee, ik zie de zon niet vaak. 

100

Heeft België een president? 

Nee, België heeft geen president. 


100

Woon je alleen? 

Nee, ik woon niet alleen. 

100

Is het eten in België goedkoop? 

Nee, het eten in België is niet goedkoop. 

100

Heb je een auto? 

Nee, ik heb geen auto. 

200

Heeft Leuven veel parken?

Nee, Leuven heeft niet veel parken. 

200
Is Marokko een buurland van België

Nee, Marokko is geen buurland van België

200

Werk jij in de vakantie? 

Nee, ik werk niet in de vakantie. 

200

Werkt hij in een school? 

Nee, hij werkt niet in een school. 

200

Ga je met de auto naar school? 

Nee, ik ga niet met de auto naar school. 

300

Is België een groot land? 

Nee, België is geen groot land. 

300

Komt Katia uit Leuven?

Nee, Katia komt niet uit Leuven. 

300

Werkt Els in de luchthaven? 

Nee, Els werkt niet in de luchthaven. 

300

Komt Bert jou bezoeken?

Nee, Bert komt mij niet bezoeken. 

300

Heb je een broer of zus? 

Nee, ik heb geen broer of zus. 

400

Ga jij morgen naar de dokter? 

Nee, ik ga morgen niet naar de dokter. 

400

Is zij dokter? 

Nee, zij is geen dokter. 

400

Schrijft de dokter een ziektebriefje? 

Nee, de dokter schrijft geen ziektebriefje. 

400

Is jouw appartement donker? 

Nee, mijn appartement is niet donker. 

400

Eet jij een pizza? 

Nee, ik eet geen pizza. 

500

Woon je in Nederland? 

Nee, ik woon niet in Nederland. 

500

Maak jij foto's? 

Nee, ik maak geen foto's. 

500

Is Herent een stad? 

Nee, Herent is geen stad. 

500

Woon jij in de stad? 

Nee, ik woon niet in de stad. 

500

Eet jij graag een pizza? 

Nee, ik eet niet graag een pizza. 

M
e
n
u