een boek lezen
Heb je gisteren een boek gelezen?
Ja, ik heb gisteren een boek gelezen.
Nee, ik heb gisteren geen boek gelezen.
lopen
Heb je gisteren gelopen?
Ja, ik heb gisteren gelopen.
Nee, ik heb gisteren niet gelopen.
taart bakken
Heb je gisteren taart gebakken?
Ja, ik heb taart gebakken.
Nee, ik heb geen taart gebakken.
nieuwe kleren kopen
Heb je gisteren nieuwe kleren gekocht?
Ja, ik heb gisteren nieuwe kleren gekocht.
Nee, ik heb gisteren geen nieuwe kleren gekocht.
poetsen
Heb je gisteren gepoetst?
Ja, ik heb gisteren gepoetst.
Nee, ik heb gisteren niet gepoetst.
afwassen
Heb je gisteren afgewassen?
Ja, ik heb gisteren afgewassen.
Nee, ik heb gisteren niet afgewassen.
tv kijken
Heb je gisteren naar tv gekeken?
Ja, ik heb gisteren naar tv gekeken.
Nee, ik heb gisteren niet naar tv gekeken.
telefoneren
Heb je gisteren getelefoneerd?
Ja, ik heb gisteren getelefoneerd.
Nee, ik heb gisteren niet getelefoneerd.
koken
Heb je gisteren gekookt?
Ja, ik heb gisteren gekookt.
Nee, ik heb gisteren niet gekookt.
Ja, ik heb gisteren de kleren gewassen.
Nee, ik heb gisteren de kleren niet gewassen.
tuinieren
Heb je gisteren getuinierd?
Ja, ik heb gisteren getuinierd.
Nee, ik heb gisteren niet getuinierd.
op restaurant gaan
Ben je gisteren op restaurant gegaan?
Ja, ik ben gisteren op restaurant gegaan.
Nee, ik ben gisteren niet op restaurant gegaan.
boodschappen doen
Heb je gisteren boodschappen gedaan?
Ja, ik heb gisteren boodschappen gedaan.
Nee, ik heb gisteren geen boodschappen gedaan.
een douche nemen
Heb je gisteren een douche genomen?
Ja, ik heb gisteren een douche genomen.
Nee, ik heb gisteren geen douche genomen.
de bus nemen
Heb je gisteren de bus genomen?
Ja, ik heb gisteren de bus genomen.
Nee, ik heb gisteren de bus niet genomen.
water drinken
Heb je gisteren water gedronken?
Ja, ik heb gisteren water gedronken.
Nee, ik heb gisteren geen water gedronken.
studeren
Heb je gisteren gestudeerd?
Ja, ik heb gestudeerd.
Nee, ik heb niet gestudeerd.
chocolade eten
Heb je gisteren chocolade gegeten?
Ja, ik heb gisteren chocolade gegeten.
Nee, ik heb gisteren geen chocolade gegeten.
op café gaan
Ben je gisteren op café gegaan?
Ja, ik ben gisteren op café gegaan.
Nee, ik ben gisteren niet op café gegaan.
een e-mail sturen
Heb je gisteren een e-mail gestuurd?
Ja, ik heb gisteren een e-mail gestuurd.
Nee, ik heb gisteren geen e-mail gestuurd.