V: Vind jij chocolade lekker? / Eet jij graag chocolade?
A: + Ja, ik vind chocolade lekker. / Ja, ik eet graag chocolade.
- Nee, ik vind chocolade niet lekker. / Nee, ik eet niet graag chocolade.
V: Vind jij taart lekker? / Eet jij graag taart?
A: + Ja, ik vind taart lekker. / Ja, ik eet graag taart.
- Nee, ik vind taart niet lekker. / Nee, ik eet niet graag taart.
V: Hoe vaak drink jij koffie? / Drink jij vaak koffie?
A: Ik drink altijd /elke dag/alle dagen koffie.
Ik drink meestal (bijna elke dag) koffie.
Ik drink vaak (2-3 keer per week) koffie.
Ik drink soms (1 keer per week) koffie.
Ik drink nooit koffie.
V: Hoe vaak drink jij thee? / Drink jij vaak thee?
A: Ik drink altijd /elke dag/alle dagen thee.
Ik drink meestal (bijna elke dag) thee.
Ik drink vaak (2-3 keer per week) thee.
Ik drink soms (1 keer per week) thee.
Ik drink nooit thee.
V: Vind jij melk lekker? / Drink jij graag melk?
A: + Ja, ik vind melk lekker. / Ja, ik drink graag melk.
- Nee, ik vind melk niet lekker. / Nee, ik drink niet graag melk.
V: Vind jij (bruis)water lekker? / Drink jij graag (bruis)water ?
A: + Ja, ik vind (bruis)water lekker. / Ja, ik drink graag (bruis)water .
- Nee, ik vind (bruis)water niet lekker. / Nee, ik drink niet graag (bruis)water .
(alcohol)
V: Hoe vaak drink jij alcohol? / Drink jij vaak alcohol?
A: Ik drink altijd /elke dag/alle dagen alcohol.
Ik drink meestal (bijna elke dag) alcohol.
Ik drink vaak (2-3 keer per week) alcohol.
Ik drink soms (1 keer per week) alcohol.
Ik drink nooit alcohol.
V: Hoe eet jij yoghurt? / Eet jij vaak yoghurt?
A: Ik eet altijd /elke dag/alle dagen yoghurt.
Ik eet meestal (bijna elke dag) yoghurt.
Ik eet vaak (2-3 keer per week) yoghurt.
Ik eet soms (1 keer per week) yoghurt.
Ik eet nooit yoghurt.
V: Vind jij druiven lekker? / Eet jij graag druiven ?
A: + Ja, ik vind druiven lekker. / Ja, ik eet graag druiven .
- Nee, ik vind druiven niet lekker. / Nee, ik eet niet graag druiven .
V: Vind jij (rode) paprika lekker? / Eet jij graag (rode) paprika ?
A: + Ja, ik vind (rode) paprika lekker. / Ja, ik eet graag (rode) paprika .
- Nee, ik vind (rode) paprika niet lekker. / Nee, ik eet niet graag (rode) paprika .
V: Hoe eet jij brood? / Eet jij vaak brood?
A: Ik eet altijd /elke dag/alle dagen brood.
Ik eet meestal (bijna elke dag) brood.
Ik eet vaak (2-3 keer per week) brood.
Ik eet soms (1 keer per week) brood.
Ik eet nooit brood.
V: Hoe eet jij vis? / Eet jij vaak vis?
A: Ik eet altijd /elke dag/alle dagen vis.
Ik eet meestal (bijna elke dag) vis.
Ik eet vaak (2-3 keer per week) vis.
Ik eet soms (1 keer per week) vis.
Ik eet nooit vis.
V: Vind jij frisdrank lekker? / Drink jij graag frisdrank ?
A: + Ja, ik vind frisdrank lekker. / Ja, ik drink graag frisdrank .
- Nee, ik vind frisdrank niet lekker. / Nee, ik drink niet graag frisdrank .
V: Vind jij fruitsap (sinaasappelsap) lekker? / Drink jij graag fruitsap (sinaasappelsap)?
A: + Ja, ik vind fruitsap (sinaasappelsap)lekker. / Ja, ik drink graag fruitsap (sinaasappelsap).
- Nee, ik vind fruitsap (sinaasappelsap)niet lekker. / Nee, ik drink niet graag fruitsap (sinaasappelsap).
V: Hoe eet jij chips? / Eet jij vaak chips?
A: Ik eet altijd /elke dag/alle dagen chips.
Ik eet meestal (bijna elke dag) chips.
Ik eet vaak (2-3 keer per week) chips.
Ik eet soms (1 keer per week) chips.
Ik eet nooit chips.
V: Hoe eet jij fruit? / Eet jij vaak fruit?
A: Ik eet altijd /elke dag/alle dagen fruit.
Ik eet meestal (bijna elke dag) fruit.
Ik eet vaak (2-3 keer per week) fruit.
Ik eet soms (1 keer per week) fruit.
Ik eet nooit fruit.
V: Vind jij bloemkool lekker? / Eet jij graag bloemkool ?
A: + Ja, ik vind bloemkool lekker. / Ja, ik eet graag bloemkool .
- Nee, ik vind bloemkool niet lekker. / Nee, ik eet niet graag bloemkool .
V: Vind jij gehakt lekker? / Eet jij graag gehakt ?
A: + Ja, ik vind gehakt lekker. / Ja, ik eet graag gehakt .
- Nee, ik vind gehakt niet lekker. / Nee, ik eet niet graag gehakt .
(choco)
V: Hoe eet jij choco? / Eet jij vaak choco?
A: Ik eet altijd /elke dag/alle dagen choco.
Ik eet meestal (bijna elke dag) choco.
Ik eet vaak (2-3 keer per week) choco.
Ik eet soms (1 keer per week) choco.
Ik eet nooit choco.
(koffiekoeken)
V: Hoe eet jij koffiekoeken? / Eet jij vaak koffiekoeken?
A: Ik eet altijd /elke dag/alle dagen koffiekoeken.
Ik eet meestal (bijna elke dag) koffiekoeken.
Ik eet vaak (2-3 keer per week) koffiekoeken.
Ik eet soms (1 keer per week) koffiekoeken.
Ik eet nooit koffiekoeken.