ik
jij
de koning
Miss België
de kinderen
100

Ik kook gezond.

Ik kookte gezond.

100

Jij poetst elke dag.

Jij poetste elke dag.

100

De koning doet de was.

De president deed de was.

100

Miss België belt.

Miss België belde.

100

De kinderen spelen voetbal.

De kinderen speelden voetbal.

200

Ik ben ziek.

Ik was ziek.

200

Heb jij een auto?

Had jij een auto?

200

De koning is te laat.

De koning was te laat.

200

Miss België heeft honger.

Miss België had honger.

200

De kinderen fietsen.

De kinderen fietsten.

300

Ik schrijf een kaartje.

Ik schreef een kaartje.

300

Jij strijkt jouw kleren.

Jij streek jouw kleren.

300

De koning rijdt met de auto.

De koning reed met de auto.

300

Miss België kijkt naar tv.

Miss België keek naar tv.

300

De kinderen krijgen een kus.

De kinderen kregen een kus.

400

Ik ga naar huis.

Ik ging naar huis.

400

Eet jij graag taart?

At jij graag taart?

400

De koning geeft een speech.

De koning gaf een speech.

400

Miss België wint een prijs.

Miss België won een prijs.

400

De kinderen trekken aan het touw.

De kinderen trokken aan het touw.

500

Ik weet het niet!

Ik wist het niet!

500

Jij koopt een nieuwe jas.

Jij kocht een nieuwe jas.

500

De koning staat vroeg op.

De koning stond vroeg op.

500

Miss België loopt weg.

Miss België liep weg.

500

De kinderen verliezen het spel.

De kinderen verloren het spel.

M
e
n
u